Interprofessionele samenwerking in het domein Kind en Educatie: zicht op elkaar en zicht op jezelf
Rondom de ontwikkeling van het kind zijn verschillende (kind)professionals betrokken: van pedagogisch medewerkers tot schoolleiders, van leraren tot sporttrainers, van managers kinderopvang tot muziekdocenten en van logopedisten tot jeugdhulpverleners. Al die verschillende professionals zijn gericht op het begeleiden en ondersteunen van een optimale ontwikkeling van kinderen. In de afgelopen jaren wordt er in toenemende mate gestuurd op meer interprofessionele samenwerking (IPS) tussen de professionals rondom een kind om doorgaande ontwikkellijnen te bevorderen, soepele overgangen te creëren en om eventuele belemmeringen in de ontwikkeling van kinderen vroeg te signaleren (Doornenbal, 2017; Onderwijsraad, 2019).
In dit postdoconderzoek is gekeken hoe interprofessionele samenwerking er in de praktijk uit kan zien en wat effectieve interprofessionele samenwerking vereist van professionals. De resultaten laten zien dat interprofessionele samenwerking heel veel verschillende vormen kan aannemen waarbij variatie onder meer zit in het aantal professionals dat samenwerkt (van de samenwerking tussen PM’ers en de kleuterleraren tot samenwerking tussen onderwijs, jeugdhulp, sociaal werk in wijkteams), de intensiteit waarin wordt samengewerkt (incidenteel of regulier) en het subject van de samenwerking (samenwerking rondom één specifieke casus versus meer project- of beleidsmatig). Er is niet één beste manier, het is zaak om beredeneerde samenwerkingsverbanden te zoeken (Keuning & Nitert, 2021).
Naast zicht op de verschillende vormen van interprofessionele samenwerking, is ook in kaart gebracht welke factoren bijdragen aan de (ervaren) complexiteit van het interprofessioneel samenwerken. Deze complexiteit hangt onder andere samen met het aantal professionals dat betrokken is, waarbij met name de ‘regels’ waar men vanuit de eigen organisatie aan vast zit beperkend werken. Wanneer professionals ruimte ervaren die regels los te laten om ‘over grenzen hen te stappen’ wordt samenwerking als minder complex ervaren. Ook het hebben van een gezamenlijke taal beperkt de complexiteit – het ontbreken ervan zorgt vaak voor misverstanden of onbegrip (Van der Star, 2017). Wanneer professionals een gevoel van ongelijkheid ervaren, bijvoorbeeld door een verschil in opleidingsniveau en ongelijkheid in facilitering, verloopt de samenwerking over het algemeen complexer (Verheijen-Tiemstra, et al., 2020). Tot slot speelt ook de complexiteit van de casuïstiek een rol bij de (ervaren) complexiteit van de interprofessionele samenwerking: hoe complexer de casuïstiek, hoe complexer de samenwerking.
Voor alle vormen van samenwerking geldt dat het belangrijk is dat alle betrokkenen een bijdrage leveren aan de samenwerking en zich zowel bewust zijn van hun eigen meerwaarde als van de meerwaarde van de ander. In andere woorden: de betrokkenen zijn complementair aan elkaar. Hiervoor is het noodzakelijk dat professionals zicht hebben op elkaars kwaliteiten maar ook op hun eigen kwaliteiten: zicht op elkaar en zicht op jezelf. De basis hiervoor kan gelegd worden in de opleiding van professionals. Door studenten al in de opleiding zicht te laten krijgen op de verschillende professionals rondom het kind en te laten ervaren wat de meerwaarde kan zijn van samenwerking, draagt de opleiding bij aan interprofessionele samenwerking ‘over het schoolhek heen’ (Van der Star, 2017). Het is daarbij van belang dat studenten positieve ervaringen opdoen tijdens hun opleiding: een negatieve ervaring kan juist averechts werken en zorgen voor negatieve stereotypen (Visser et al., 2017).
Op basis van de opgedane inzichten zijn aanbevelingen gedaan voor een curriculum gericht op het stimuleren van interprofessionele samenwerking. Deze aanbevelingen worden in het najaar van 2022 gepresenteerd aan de curriculumcommissie. Uit de aanbevelingen komt naar voren dat in het curriculum aandacht moet zijn voor het versterken van kennis, attitudes en vaardigheden ten aanzien van het benutten van verschillende expertises van professionals in het domein Kind en Educatie, met een opbouw in complexiteit. Een voorstel voor de opbouw van een dergelijk curriculum is als volgt: in de eerste helft van de opleiding gaat het vooral om het leren kennen van andere kindprofessionals, vertrouwen en weten wat je eigen kwaliteiten zijn en die van de ander. In de praktijk betekent dat het gezamenlijk werken aan (een) – niet al te complexe – opdracht(en) waarbij het elkaar leren kennen voorop staat. Denk bijvoorbeeld aan pabostudenten die een ochtend meelopen in een kinderdagverblijf, of studenten die samen met studenten Sport en Bewegen een les over bewegen voorbereiden. Pas als studenten enige vorm van professionele identiteit hebben opgebouwd en professionals in het domein Kind en Educatie hebben leren kennen, kan in de tweede helft van de opleiding gewerkt worden aan meer complexe opdrachten waarin je vanuit de behoeften van een kind kijkt hoe je daar gezamenlijk bij kunt dragen aan de ontwikkeling van dat kind. In zo’n opdracht zouden studenten vanuit verschillende opleidingen gezamenlijk aan een casus kunnen werken. Denk bijvoorbeeld aan het ondersteunen van een leerling met een moeilijke thuissituatie of het stimuleren van talenten van kinderen in een groep. Het is daarbij belangrijk dat de leeropdrachten waaraan studenten werken realistisch en authentiek zijn, dat wil zeggen: dat ze aansluiten bij de praktijk van professionals, zodat de relevantie voor studenten duidelijk is en zij het geleerde ook in hun latere werk kunnen toepassen (Van Merriënboer & Kirschner, 2018)
Het postdoconderzoek heeft geresulteerd in diverse producten die benut worden binnen de opleidingen: er is een podcastserie van zes afleveringen opgenomen waarin professionals uit verschillende contexten vertellen hoe interprofessioneel samenwerken kan worden vormgegeven. Deze podcastserie (of afleveringen van deze serie) worden binnen Hogeschool KPZ zowel in de MLIKE (Master Leiderschap Innovatie Kind en Educatie) als in de bachelor leraar basisonderwijs en de ad-opleiding pedagogisch educatief professional gebruikt om studenten te laten zien (of horen) hoe interprofessioneel samenwerken er in de praktijk uit kan zien.
Daarnaast zijn er diverse artikelen en boekhoofdstukken geschreven: naast een wetenschappelijk internationaal boekhoofdstuk (Keuning et al., in press) is ingezet op laagdrempelige literatuur die voor studenten in zowel mbo- al hbo toegankgelijk is. De publicatie ‘leren interprofessioneel werken in het domein kind en educatie’ (Ridder et al., 2020) wordt in zowel mbo- als hbo-instellingen in de regio Zwolle ingezet voor professionalisering van docenten. Het boekhoofdstuk (Keuning & Nitert, 2021) in het boek ‘een leraar met een eigen kleur’ wordt gebruikt in de Ad-opleiding PEP en de MLIKE. Daarnaast is er een themanummer ‘interprofessioneel samenwerken’ verschenen met een oplage van 900 exemplaren die is verspreid in het werkveld onder basisscholen, kinderopvangorganisaties en kindcentra.
Ten slotte is er in samenwerking met het innovatiecluster kind en educatie en Mik PIW groep een reflectietool interprofessionele samenwerking ontwikkeld waarmee studenten kunnen reflecteren op interprofessionele samenwerking waarbij ze zijn betrokken. Binnen dit innovatiecluster, waar de postdoconderzoeker als deelprojectleider is betrokken, zijn bovendien dialoogkaarten ontwikkeld om binnen opleidingen het gesprek over interprofessioneel opleiden op gang te krijgen, en zijn er diverse professionaliseringsactiviteiten georganiseerd voor opleiders en het werkveld gericht op het versterken van interprofessionele samenwerking rondom het kind.
Deze producten geven aanknopingspunten voor opleidingen om het interprofessionele curriculum verder vorm te geven. De komende jaren zal hier door Hogeschool KPZ nog meer op ingezet worden en zullen de resultaten worden verspreid onder andere instellingen zodat zij deze inzichten ook kunnen benutten.
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken).
Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld.
In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken.
Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.