Het overvoeren van zeer jonge kinderen (0 - 3 jaar) leidt ertoe dat zij later als volwassene een enorm hongergevoel hebben en daardoor in onze maatschappij van automatisering en overvloed overgewicht ontwikkelen. Daarnaast slapen mensen met overgewicht significant korter. In dit artikel wordt uiteengezet wat de evolutionaire verklaring hiervoor zou kunnen zijn. Tevens wordt een toetsbare hypothese opgesteld waarin de voorspelling wordt gedaan dat overvoeren op jonge leeftijd leidt tot overgewicht en korter slapen op latere leeftijd.
DOCUMENT
Het groeiend aantal mensen met overgewicht baart steeds meer zorgen. Omdat tegelijkertijd het aantal kinderen met overgewicht toeneemt, wordt ook steeds vaker naar het onderwijs gekeken wanneer het gaat om het voorkómen of doen afnemen van overgewicht. Maar wat is nu eigenlijk het probleem als je te dik bent? En om hoeveel kinderen gaat het nu eigenlijk? En doen we in het onderwijs eigenlijk al niet alles wat we kunnen aan deze problematiek?
DOCUMENT
Fysieke activiteit wordt vaak gezien als een belangrijke manier om overgewicht onder kinderen tegen te gaan. Regelmatig wordt daarbij ook het bewegingsonderwijs een rol toegedicht. Elke dag gylmles zou een van de manieren zijn om overgewicht te verminderen of te voorkomen bij kinderen. Maar heeft fysieke activiteit wel zo veel invloed? En zo ja, biedt de gymles dan de juiste vorm van activiteit? Of is gymles misschien in staat om het bewegingsgedrag buiten de lessen gezonder te maken?
DOCUMENT
Inleiding De helft van de volwassen Nederlanders heeft matig tot ernstig overgewicht. De gecombineerde leefstijlinterventie begeleidt mensen met overgewicht naar een gezonde leefstijl. Naast fysieke contactmomenten kunnen digitale coachingsmiddelen ingezet worden om cliënten op afstand te begeleiden. In de praktijk blijkt dat digitale toepassingen nog niet ten volle worden benut. Om het gebruik te stimuleren is inzicht nodig in de ervaringen en ondersteuningsbehoeften van leefstijlcoaches ten aanzien van de inzet van digitale technologie. Methode Met één vragenlijst en twee focusgroepgesprekken zijn data verzameld over het gebruik, de wensen en ondersteuningsbehoeften rond het inzetten van digitale coachingsmiddelen bij leefstijlcoaches. De vragenlijsten zijn descriptief geanalyseerd en de focusgroepgesprekken zijn thematisch geanalyseerd. Resultaten Uit de vragenlijstresultaten (N = 79) en de focusgroepgesprekken (N = 10) bleek dat leefstijlcoaches vooral ervaring hebben opgedaan met videobellen, applicaties en online informatie. Ze gaven aan dat digitale coaching de zelfredzaamheid van hun cliënten ondersteunt. Online groepsbegeleiding wordt als minder effectief ervaren dan fysieke groepssessies, omdat er weinig interactie tussen cliënten plaatsvindt. Ook ervaren leefstijlcoaches praktische barrières bij het gebruik. Ze hebben behoefte aan uitwisseling van ervaringen met collega’s, scholing en instructies over de manier waarop digitale coachingsmiddelen ingezet kunnen worden. Conclusie Leefstijlcoaches achten digitale coachingsmiddelen van toegevoegde waarde bij de individuele begeleiding van hun cliënten. Het wegnemen van praktische barrières en het faciliteren van uitwisseling en scholing kunnen een ruimere inzet van digitale coachingsmiddelen stimuleren.
DOCUMENT
Factoren die mensen met overgewicht belemmeren om met een fysiek trainingsprogramma te beginnen Achtergrond: Bij overgewicht heeft lichaamsbeweging (bijvoorbeeld sportbeoefening) gunstige effecten op het behoud van gewicht(svermindering) en op verschillende aan overgewicht gerelateerde aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en diabetes. Ook is er een gunstige invloed gevonden op de psychische gezondheid. Desondanks is de drempel om meer te gaan bewegen voor mensen met overgewicht vaak hoog. Met behulp van het gezondheidsattitude model (Health Belief Model) kan daarvoor een mogelijke verklaring worden gevonden. Dit model (zie figuur) stelt dat het overgaan tot gezondheidsgedrag, hier in het bijzonder lichaamsbeweging, wordt bepaald door: 1) de dreiging (threat) die uitgaat van de aandoening (overgewicht), 2) de waargenomen gezondheidsvoordelen (benefits) als gevolg van het uitvoeren van het nieuwe gedrag (meer lichaamsbeweging, sporten) 3) de barrières (barriers) die ondervonden worden bij gedragsverandering en 4) factoren die motiveren tot het nieuwe gedrag (cues). Doel van het onderzoek: Meer inzicht te krijgen in de psychische factoren die mensen met overgewicht motiveren of belemmeren om te gaan deelnemen aan een sportprogramma. Methode: Deelnemers waren volwassenen met een BMI van meer dan 25 kg/m2, een leeftijd tussen 18 en 65 jaar en zonder aan overgewicht gerelateerde of andere (ernstige) aandoeningen waarvoor medische behandeling noodzakelijk was. Met vragenlijsten werd de door de deelnemers ervaren ernst van het overgewicht probleem (Pictorial Representation if Illness and Self Measure, PRISM-R2), de aan overgewicht gerelateerde kwaliteit van leven (Impact of Weight on Quality of Life, IWQOL-lite) en met beweging (Physical Exercise Belief Questionnaire, PEBQ) en overgewicht (Obesity Cognition Questionnaire, OCQ) samenhangende cognities gemeten. Resultaten: De respondenten uit een sportgroep (n=58) en de groep van niet-sporters (n=58) hadden een vergelijkbare BMI, leeftijd en opleidingsniveau. Ook het gemiddelde aantal pogingen om gewicht te verliezen en de leeftijd waarop het overgewicht ontstaan was, was voor de groepen hetzelfde. Er waren echter meer vrouwen in de sportgroep en de vaders van de sporters (maar niet de moeders) hadden minder vaak overgewicht. Sporters schatten de ernst van het overgewichtprobleem groter in dan niet sporters. Wat betreft barrières om te gaan sporten was er geen verschil in schaamte en de inschatting van de eigen sportiviteit. Wel had de sportgroep minder vrees voor letsel en zag vaker gezondheidsvoordelen van sporten. Verder schreven deelnemers uit de sportgroep overgewicht minder vaak toe aan lichamelijke of erfelijke oorzaken en was men optimistischer over de prognose van het overgewicht. Er waren nauwelijks verschillen in lichamelijke klachten en kwaliteit van leven tussen beide groepen. Conclusie: Passend in het gezondheidsattitude model, 1) ervaren sporters meer dreiging (ze ervaren hun overgewicht als een groter gezondheidsprobleem), 2) zien sporters meer gezondheidsvoordelen van lichaamsbeweging, 3) ervaren zij minder barrières (angst voor letsel, pessimistische cognities over de prognose en de overtuiging dat overgewicht vooral door lichamelijke factoren bepaald wordt), maar 4) vormen fysieke klachten geen belangrijke motiverende factor voor mensen die nog geen grote gezondheidsproblemen ervaren. Zowel bij individuele contacten als in voorlichtingscampagnes waarbij mensen met overgewicht worden gestimuleerd om meer te gaan bewegen, is het belangrijk deze factoren te herkennen, bespreekbaar te maken en te behandelen zodat de instroom in sportgroepen wordt bevorderd.
DOCUMENT
Is een laag-koolhydratendieet effectiever dan een energiebeperkt dieet bij de behandeling van overgewicht? Welke veranderingen in lichaamssamenstelling, kwaliteit van leven en type eetgedrag zijn er na acht weken te meten?
DOCUMENT
Overgewicht verhoogt de kans op problemen voor, tijdens en na de zwangerschap. De verloskundige kan een unieke rol spelen bij de begeleiding van de zwangere en haar familie met betrekking tot een gezondere levensstijl.
DOCUMENT
.
DOCUMENT
Afgelopen zomer lanceerden wij een nieuwe themareeks over de gezonde leefomgeving op Rooilijn platform. Gezondheidsvraagstukken krijgen veel aandacht in het nieuws, beleid en wetenschap. Het meest recente voorbeeld is de publicatie van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM, 2024), waaruit blijkt dat het aantal mensen met overgewicht in Nederland zal oplopen tot ruim 64 procent in 2050. Ter vergelijking: in 2022 was dat percentage nog 50. Dergelijke gezondheidsproblemen in de samenleving zijn complex en worden door een veelvoud van factoren beïnvloed, zoals genetische aanleg, leefstijl en leefomgeving. In deze themareeks stond de relatie tussen gezondheid en de leefomgeving centraal.
LINK
De eiwitbehoefte wordt voornamelijk bepaald door de hoeveelheid vetvrije massa (VVM) in het lichaam. In de praktijk wordt de eiwitbehoefte echter gebaseerd op het lichaamsgewicht. In dit onderzoek is de eiwitbehoefte op basis van gemeten VVM vergeleken met de eiwitbehoefte bepaald op basis van gemetenlichaamsgewicht, gecorrigeerd lichaamsgewicht en geschatte VVM met de formule van Gallagher. De onderzoeksvraag luidde: ‘Welke methoden om de eiwitbehoefte te berekenen zijn het beste vergelijkbaar met de referentiemethode: gemeten VVM x 1,5 g eiwit/kg?’MethodeDeze vraag werd onderzocht in twee populaties. De eerste populatie was de ANAC-populatie (Amsterdam Nutritional Assessment Center, Hogeschool van Amsterdam): relatief gezonde volwassenen met overgewicht en obesitas. De tweede populatie was de VUmc-populatie: klinische en poliklinische patiënten met zeer uiteenlopende ziektebeelden. De VVM werd gemeten met BOD POD (ANAC) en bio-elektrische impedantie-analyse (BIA) (VUmc). Drie methoden om de eiwitbehoefte te berekenen werden vergeleken met de referentiemethode (gemeten VVM x 1,5 g eiwit/kg):A. Gemeten lichaamsgewicht x 1,2 g eiwit/kgB. Gecorrigeerd lichaamsgewicht x 1,2 g eiwit/kg (correctie: gewicht bij BMI 20 voor personen met ondergewicht(BMI<18,5) en gewicht bij BMI 27,5 voor personen met overgewicht (BMI>30))C. Geschatte VVM x 1,5 g eiwit/kg. De schatting is uitgevoerd met de formule van Gallagher.De gemiddelde afwijking met spreiding en standaardafwijking werd gebruikt om de validiteit te toetsen van de drie methoden om de eiwitbehoefte te berekenen. Een over- of onderschatting van 5% werd gedefinieerd als klinisch relevant.ResultatenDe afwijking bij methode A was klein in de groep met ondergewicht en groot bij de groep met overgewicht en obesitas. Slechts bij 1% van de obese personen werd de eiwitbehoefte met methode A juist geschat. Dit verbeterde met methode B naar 15-33%. Methode C was voor alle groepen, met uitzondering van depersonen met ondergewicht, het gunstigst. De afwijking varieerde van 14 gram onderschatting tot 28 gram overschatting. Bij 38-54% van de personen met overgewicht en obesitas werd de eiwitbehoefte juist geschat.ConclusieEr is vooral bij overgewicht en obesitas een forse variatie tussen de verschillende methoden voor het berekenen van de eiwitbehoefte. De berekening van de eiwitbehoefte op basis van de gemeten VVM heeft de voorkeur. Als dit niet mogelijk is, volstaat bij deze groep een aanpassing van het gewicht in de berekening naar een gewicht bij BMI 27,5 niet. Toepassing van de formule van Gallagher om de VVM te schatten en daarmee de eiwitbehoefte te berekenen, geeft vooral voor personen met overgewicht en obesitas een betereovereenkomst met de eiwitbehoefte per kilogram gemeten VVM.
DOCUMENT