OBJECTIVE: The prevalence of multimorbidity has risen considerably because of the increase in longevity and the rapidly growing number of older individuals. Today, only little is known about the influence of multimorbidity on cognition in a normal healthy aging population. The primary aim of the present study was to investigate the effect of multimorbidity on cognition over a 12-year period in an adult population with a large age range. METHODS: Data were collected as part of the Maastricht Aging Study (MAAS), a prospective study into the determinants of cognitive aging. Eligible MAAS participants (N = 1763), 24-81 years older, were recruited from the Registration Network Family Practices (RNH) which enabled the use of medical records. The association between 96 chronic diseases, grouped into 23 disease clusters, and cognition on baseline, at 6 and 12 years of follow-up, were analyzed. Cognitive performance was measured in two main domains: verbal memory and psychomotor speed. A multilevel statistical analysis, a method that respects the hierarchical data structure, was used. RESULTS: Multiple disease clusters were associated with cognition during a 12-year follow-up period in a healthy adult population. The disease combination malignancies and movement disorders multimorbidity also appeared to significantly affect cognition. CONCLUSIONS: The current results indicate that a variety of medical conditions adversely affects cognition. However, these effects appear to be small in a normal healthy aging population.
DOCUMENT
Background: Most older adults prefer to age in place, and supporting older adults to remain in their own homes and communities is also favored by policy makers. Technology can play a role in staying independent, active and healthy. However, the use of technology varies considerably among older adults. Previous research indicates that current models of technology acceptance are missing essential predictors specific to community-dwelling older adults. Furthermore, in situ research within the specific context of aging in place is scarce, while this type of research is needed to better understand how and why community-dwelling older adults are using technology. Objective: To explore which factors influence the level of use of various types of technology by older adults who are aging in place and to describe these factors in a comprehensive model. Methods: A qualitative explorative field study was set up, involving home visits to 53 community-dwelling older adults, aged 68-95, living in the Netherlands. Purposive sampling was used to include participants with different health statuses, living arrangements, and levels of technology experience. During each home visit: (1) background information on the participants' chronic conditions, major life events, frailty, cognitive functioning, subjective health, ownership and use of technology was gathered, and (2) a semistructured interview was conducted regarding reasons for the level of use of technology. The study was designed to include various types of technology that could support activities of daily living, personal health or safety, mobility, communication, physical activity, personal development, and leisure activities. Thematic analysis was employed to analyze interview transcripts. Results: The level of technology use in the context of aging in place is influenced by six major themes: challenges in the domain of independent living; behavioral options; personal thoughts on technology use; influence of the social network; influence of organizations, and the role of the physical environment. Conclusion: Older adults' perceptions and use of technology are embedded in their personal, social, and physical context. Awareness of these psychological and contextual factors is needed in order to facilitate aging in place through the use of technology. A conceptual model covering these factors is presented.
LINK
Although critical differences exist between large companies and small- and medium-sized enterprises (SMEs), limited empirical research has been done on human resource (HR)-related corporate social responsibility (CSR). In this paper we study aging workforce management (AWM) as a component of CSR. Our study was conducted in the Netherlands through a randomly distributed online questionnaire. Managers and team leaders of 201 SMEs responded. The data were analyzed using multiple hierarchical regression analysis. Our results are twofold: first, findings suggest that CSR policies in micro organizations with fewer than five employees seem to be strongly associated with AWM; and second, that companies with a focus on integration of older workers in daily activities do not perceive their actions as HR-related. Using AWM as part of CSR helps to give insight into the role of the owner, company size and the nature of implicit CSR practices. Our study demonstrates that the use of AWM in CSR research can lead to valuable insights and therefore, our overarching research question is answered that AWM can be used when studying CSR. © 2012 Blackwell Publishing Ltd.
DOCUMENT
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Leraren van de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam (MSA) hebben binnen de grootstedelijke context te maken met grote uitdagingen ten aanzien van diversiteit en kansengelijkheid. Die uitdagingen vragen om duurzame veranderingen van praktijken en routines in een school en daarmee een gezamenlijke inzet van alle betrokkenen op team- en organisatieniveau. Het gezamenlijk vinden van antwoorden op die uitdagingen vraagt immers om het ontwikkelen en bundelen van kennis en expertise, met andere woorden om het met en van elkaar leren over grootstedelijke onderwijsvraagstukken. Dit vraagt om wezenlijke veranderingen in de wijze waarop leraren van en met elkaar leren. Om die veranderingen te initiëren is een integrale en systemische aanpak nodig waarin interventies worden doorgevoerd om leren op team- en organisatieniveau te stimuleren. De aanpak van dit praktijkprobleem vraagt om een herijking van het beroepsbeeld en –structuur door de leraar als teamspeler te profileren, om wezenlijke transities in de wijze waarop professionalisering van de leraar binnen MSA georganiseerd en uitgedragen wordt en om fundamentele veranderingen in de inrichting van de schoolorganisatie. Dat leidt tot de volgende hoofdvraag: Hoe kan ik interveniëren in een conventioneel schoolsysteem om het leren op team- en organisatieniveau te versterken teneinde bij te dragen aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling? Hierbij is de verwachting dat door veranderprocessen en weloverwogen interventies in gang te zetten die zowel de leraar als andere betrokkenen in een schoolsysteem ertoe aanzetten om in georganiseerde vorm met en van elkaar gericht te leren er een duidelijke leercontext gerealiseerd wordt waardoor de leeropbrengsten duurzame school- en onderwijsontwikkeling versterken. Doel van dit PD-traject is derhalve om een verschuiving te realiseren van individueel leren naar team- en organisatieleren binnen MSA waardoor leraren en andere betrokkenen binnen de school gezamenlijk effectiever vorm geven aan duurzame school- en onderwijsontwikkeling.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.