Dit artikel beschrijft een praktijkgericht onderzoek waarbij een lectoraat van een hogeschool samenwerkte met leraren, interne begeleiders en stagiairs van drie basisscholen uit het Samenwerkingsverband WSNS regio 41-07 uit Gorinchem en één basisschool uit de Oostzaan. Deze basisscholen hebben ervoor gekozen de komende jaren een inclusieve onderwijspraktijk te ontwikkelen, waarin leerlingen met een beperking of met specifieke onderwijsbehoeften kunnen participeren in reguliere schoolklassen. Leraren en stagiairs zouden actief worden betrokken als medeonderzoekers van de eigen beroepspraktijk als deelnemers binnen een participatief actieonderzoek. Het onderzoek bestond uit vier fasen: een oriënterende fase, een onderzoeksfase bestaande uit een verkennende en een reconstructie fase en een afsluitende fase. Dit artikel beschrijft per fase de doelstellingen en de verworven inhoudelijke inzichten op het gebied van inclusief onderwijs in het licht van sociale rechtvaardigheid. In de conclusie worden de verschillende deelresultaten bij elkaar gebracht en besproken. Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat leraren hun leidende positie zijn gaan nuanceren. Ze gaven meer ruimte aan leerlingen om een eigen verantwoordelijkheid te nemen. Hierdoor ontstond in de klassen een organische orde die minder afhankelijk was van interventies van de leraar. De leerlingen bleken beter in staat om hun eigen balans te vinden.
DOCUMENT
De term ‘valorisatie’ gaat volgens Daan Andriessen en Anton Franken uit van het verkeerde concept. Juist in het hoger beroepsonderwijs zijn andere manieren nodig om het nut van praktijkgericht onderzoek te meten. ‘Wat ons betreft gaat het in het hbo vooral om het creëren van waarde voor de maatschappij en voor het eigen onderwijs.
LINK
Rond 2015 werd met het nieuwe fenomeen practoraten een start gemaakt met het realiseren van een duurzame verbinding tussen praktijkonderzoek en onderwijsverbetering in het mbo. Echter, de manier waarop de opbrengsten van practoraten invloed konden hebben op de (verbetering van de) onderwijspraktijk was (en is) voor veel practoraten een lastig vraagstuk. Het probleem van het benutten van opbrengsten uit onderzoek door derden wordt in de literatuur geconceptualiseerd als een kennisbenuttingsprobleem. In voorliggend onderzoek gebruiken we het model van Castelijns en Vermeulen om het proces van kennisbenutting in de context van practoraten te begrijpen en te bevorderen. Een consortium van hbo- en mbo-instellingen deed onderzoek naar de vraag: Welke kennisbenuttingsstrategieën hanteren practoren om kennisbenutting bij docenten(teams) te stimuleren en welke kennisbenuttingsstrategieën hanteren docenten(teams) om kennis te benutten? De aanpak in het onderzoeksproject werd gekenmerkt door het verbinden van activiteiten en praktische inzichten van practoraten in mbo-instellingen met onderzoeksactiviteiten en wetenschappelijke inzichten. In antwoord op de onderzoeksvraag concluderen we dat de strategieën Beïnvloeden en overtuigen van docenten(teams) om kennis te benutten, Ontwikkelen van toepassingen en procedures voor implementatie van kennis in de onderwijspraktijk en In samenwerking met docenten(teams) nieuwe kennis co-creëren en transformeren die door practoren worden gehanteerd, gespiegeld worden door docenten(teams). Hiermee is het aannemelijk dat de opbrengsten van de kennisbenuttingsstrategieën van practoraten en docententeams variëren van informatie tot kennis, en wijsheid.
DOCUMENT