Gepersonaliseerd leren is een vorm van leren waarin de student centraal staat. Het biedt kansen het onderwijs te flexibiliseren, meer gedifferentieerd te werken en meer maatwerk te leveren. Deze manier van leren is zowel voor de student als de docent, maar ook voor de organisatie van het onderwijs, een uitdaging. Dit artikel verkent het onderwerp ‘gepersonaliseerd leren’ met behulp van een werkmodel. Vervolgens wordt een praktijksituatie beschreven waarin sprake was van gepersonaliseerd leren. Studenten en docenten van de opleiding Sportmanagement hebben binnen een derdejaars module over ondernemen, ervaring opgedaan met gepersonaliseerd leren. Er wordt ingegaan op hoe dit soort leren er uitziet, wat het vraagt van student, docent en organisatie, en op de ervaringen van studenten en docenten.
Er wordt een 'state of the art' gegeven van de discussie over het nieuwe leren, de praktijk van het nieuwe leren en de bewijzen voor het nieuwe leren. Het lijkt erop dat momenteel sprake is van een keerpunt in het denken over het nieuwe leren. De discussie had voorheen vooral een ideologisch karakter, terwijl deze nu steeds meer een praktisch en professioneel karakter krijgt. In de scholen lag eerst de nadruk vooral op het proces, nu zien we signalen dat er daarnaast meer aandacht naar het kennisaspect uitgaat. Daarbij staat de vraag centraal welke kennis voor leerlingen belangrijk is om te verwerven in onze moderne (kennis)maatschappij. Deze ontwikkeling juich ik toe en daarom wordt aan het kennisaspect in deze oratie nadrukkelijk aandacht besteed. Het lectoraat heeft als doel om innovatieve scholen te ondersteunen met praktijkgericht onderzoek, aansluitend bij de ontwikkeling van scholen, gekoppeld aan de onderzoeksthema’s. Daarmee wil het lectoraat bijdragen aan de kennisbasis over nieuwe leervormen. Een belangrijke vraag is ook hoe de opleidingen toekomstige leerkrachten op hun nieuwe rollen en taken kunnen voorbereiden.
De populatie in onze grote steden diversifieert in hoog tempo. Stedelijk cultureel beleid geeft hieraan steeds vaker erkenning waardoor etniciteit, leeftijd, fysieke of mentale beperking, gender of armoede in theorie geen barrière meer vormen om te participeren. Kunsteducatieve professionals die in stedelijke contexten werkzaam zijn, krijgen binnenschools en buitenschools te maken mettoenemende diversiteit. Sociale en inclusievaardigheden zijn daarom deel gaan uitmaken van hun kerncompetenties, júist omdat de kunsten in staat zijn om positieve invloed uit te oefenen op ongelijkheid en verschil in educatieve en sociale contexten (zie o.a. Kallio et al., 2021).Voor de kunstvakopleidingen Docent Muziek (aan het Prins Claus Conservatorium) en Docent Beeldende Kunst en Vormgeving (aan de Academie Minerva) van de Hanzehogeschool Groningen leidde dit tot de vraag deze competenties werkveldgetrouwer en actueler aan te spreken in het onderwijs. Op basis van vooronderzoek werd meerstemmigheid als belangrijk uitgangspunt vanuit de opleidingen benoemd, nl. het (laten) bestaan van onderling verschil en frictie, en hier op een open en respectvolle manier mee omgaan.
LINK
Ongezond eet- en beweeggedrag bij kinderen komt regelmatig voor. Daarbij vormen negatieve gevolgen van ongezond gedrag, zoals overgewicht en obesitas, een breed maatschappelijk probleem. Met name in de vier grootste steden van Nederland wordt (ernstig) overgewicht bij kinderen vaak gesignaleerd. Dit hangt samen met de sociaaleconomische en sociaal-culturele achtergrond van de gezinnen in deze steden. Pedagogisch professionals werkzaam binnen de buitenschoolse opvang (BSO), kunnen een bijdrage leveren aan gezond eet- en beweeggedrag bij basisschoolkinderen en dus aan gezond opgroeien. Echter, er wordt binnen de BSO-setting weinig met gezonde leefstijl-thema’s gedaan. De vraag vanuit de praktijk is: hoe kan ik, als BSO pedagogisch professional, in de dagelijkse praktijk optimaal invulling geven aan gezonde leefstijl-thema’s en gezond eet- en beweeggedrag bij kinderen bevorderen? Pedagogisch professionals geven aan handvatten nodig te hebben voor het stimuleren van gezond gedrag bij een brede groep kinderen van 4 tot en met 12 jaar. In het huidige project genaamd GO-BSO wordt daarom een praktische handreiking voor BSO pedagogisch professionals ontwikkeld. Het doel is opvoedpraktijken omtrent eten en bewegen van pedagogisch professionals en eet- en beweeggedragingen van basisschoolkinderen te verbeteren. De handreiking wordt met behulp van Intervention Mapping en in co-creatie met pedagogisch professionals en kinderen samengesteld. Het geheel moet praktisch uitvoerbaar zijn voor pedagogisch professionals en aantrekkelijk zijn voor kinderen met diverse sociaaleconomische en sociaal-culturele achtergronden. Daarnaast dient de handreiking laagdrempelig, duurzaam en breed inzetbaar te zijn in de kinderopvang als basisvoorziening voor een brede groep kinderen. Het GO-BSO project levert na 2 jaar zowel een praktische handreiking voor pedagogisch professionals op als ook een proces- en effectevaluatie. De handreiking wordt getest op bruikbaarheid, uitvoerbaarheid en waardering bij pedagogisch professionals en kinderen. Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar het effect van de handreiking op opvoedpraktijken van pedagogisch professionals en eet- en beweeggedragingen van kinderen.
Samen met leraren (opleiders), studenten, en duurzaamheidsexperts onderzoeken we hoe Leren voor Duurzame Ontwikkeling vorm kan krijgen in de bèta-schoolvakken en welke docentcompetenties leraren-in-opleiding daarvoor moeten ontwikkelen.
Samen met leraren (opleiders), studenten, en duurzaamheidsexperts onderzoeken we hoe Leren voor Duurzame Ontwikkeling vorm kan krijgen in de bèta-schoolvakken en welke docentcompetenties leraren-in-opleiding daarvoor moeten ontwikkelen.Doel Onder leraren, scholen en beleidsmakers bestaat brede steun voor de gedachte dat duurzaamheidsvraagstukken een integrale plaats moeten krijgen in het funderend onderwijs. Onderwijs over duurzaamheid vraagt echter deskundigheden en benaderingswijzen die in het reguliere bèta-onderwijs minder gebruikelijk zijn: redeneren met onzekere of onvolledige informatie, morele discussies en omgaan met emotionele reacties, en interdisciplinaire en buitenschoolse projecten. Daarnaast lopen de opvattingen uiteen over de gewenste inhoudelijke en didactische invulling van “leren voor duurzame ontwikkeling” (LvDO). Ook de voorstellen van Curriculum.nu bieden hiervoor nog weinig houvast. In de praktijk blijkt het dan ook moeilijk om duurzame ontwikkeling goed in te bedden in de bèta-onderwijspraktijk. Dit promotieonderzoek richt zich op de begripsmatige verheldering en operationele invulling van LvDO binnen en met de bètavakken, de kennis, houding en vaardigheden die daarvoor nodig zijn, en de manier waarop deze in een initiële lerarenopleiding ontwikkeld kunnen worden, zodanig dat studenten in staat zijn om aspecten van LvDO-onderwijs daadwerkelijk in hun vo-praktijk te integreren. Looptijd 01 januari 2020 - 31 december 2023 Aanpak Het onderzoek volgt een ontwerpgerichte benadering. Als proeftuin dient daarbij de bèta-lerarenopleidingscursus Lesgeven in het Leergebied Mens en Natuur (LLMN), waarin LvDO het centrale thema vormt. In wisselwerking met de schoolpraktijk, externe stakeholders en experts, onderzoeken we hoe LvDO vorm kan krijgen en welke docentcompetenties bèta-leraren in opleiding (in het tweedegraadsgebied) daarvoor nodig hebben.