Purpose: This research aimed to explore factors associated with patient-reported breast and abdominal scar quality after deep inferior epigastric perforator (DIEP) flap breast reconstruction (BR). Material and Methods: This study was designed as a descriptive cross-sectional survey in which women after DIEP flap BR were invited to complete an online survey on breast and abdominal scarring. The online survey was distributed in the Netherlands in several ways in order to reach a diverse population of women. Outcomes were assessed with the Patient Scale of the Patient and Observer Scar Assessment Scale (POSAS). Additional items were assessed with a numeric rating scale (NRS). Results: A total of 248 women completed the survey. There was a statistically significant worse POSAS scar appraisal for the abdominal scar compared with the breast scar. The vast majority of women reported high scores on at least one scar characteristic of their breast scar or ab- dominal scar. Overall, color, stiffness, thickness, and irregularity scored higher than pain and itching. Women were only moderately positive about the size, noticeability, location, and the information provided regarding scarring. Conclusion: It is crucial to address the inevitability of scars in patient education before a DIEP flap BR, with a particular focus on the abdominal scar, as women experience abdominal scars significantly worse than their breast scars. Providing more information on the experience of other women and the expected appearance will contribute to having realistic expectations while allowing them to make well-informed decisions.
DOCUMENT
Background: Deep inferior epigastric perforator (DIEP) flap breast reconstruction leads to large scars in the breast and abdominal region. Common symptoms related to abdominal scarring include changes in color, stiffness, thickness, and irregularity of the skin. The aim of this study was to examine whether microneedling improves the abdominal scar quality after DIEP-flap breast reconstruction. Methods: A prospective randomized controlled within subject comparison design (N = 30) was used to study the effect of microneedling treatments on the abdominal scar, versus no treatment. Three electrically powered microneedling sessions were performed every 4 weeks on one side of the abdominal scar. Abdominal scar assessment was performed at baseline and 3-, 6-, and 9-month follow-up using the Patient and Observer Scar Assessment Scale (POSAS). Treated and untreated sides were compared using a t test or Wilcoxon signed-rank test in case the data were not normally distributed. Results: Twenty-seven women completed the study. Microneedling treatment led to lower POSAS scores compared with the untreated scar side after the 3- and 9-month follow-up. At the 9-month follow-up, the POSAS total score (Mdn = 17, interquartile range = 18.3 versus Mdn = 21.4, interquartile range = 17.5) was statistically lower for the treated side compared with the untreated side, implying a better-appraised scar quality. The observer POSAS total score was statistically lower for the treated side compared with the untreated side. Conclusions: Based on patient and observer ratings, overall abdominal scars after DIEP-flap surgery improve significantly after microneedling treatment. Scar symptoms reduce faster under the influence of microneedling treatment compared with no treatment.
LINK
Breast cancer is the most prevalent form of cancer that affects women worldwide, posing a significant burden on public health. While advancements in early detection and improved treatments have led to a remarkable 90% five-year survival rate and an 83% ten-year survival rate, this has also resulted in more prophylactic mastectomies being performed. Despite advancements in breast-conserving techniques, immunotherapy, and hormone therapy, many women still undergo mastectomies as part of their cancer treatment. In all cases, this results in scarring, and additional side effects from treatment modalities may arise. The loss of a breast can profoundly impact health-related quality of life (HRQoL). Although HRQoL has improved greatly during the recent years, systematic and local therapy having side effects is not uncommon, and this needs more attention.
DOCUMENT
Purpose The purpose of this research was to explore women’s experiences after breast surgery with scar characteristics and symptoms, and its impact on their health-related quality of life (HRQOL). Material andmethods A qualitative study using semi-structured face-to-face interviewswas conducted among women following prophylactic, oncologic, or reconstructive breast surgery in the Netherlands. A directed content analysis was performed using guiding themes. Themes were “physical and sensory symptoms,” “impact of scar symptoms,” “personal factors,” “impact of scar interventions,” and “change over time.” Results The study population consisted of 26 women after breast surgery. Women experienced a wide range of symptoms like adherence, stiffness, pain, and uncomfortable sensations. Scar characteristics as visibility, location, texture, and size, influenced satisfaction with their appearance. The impact of scar symptoms is reflected in physical, social, emotional, and cognitive functioning, thereby affecting HRQOL. The experienced impact on HRQOL depended on several factors, like personal factors as the degree of acceptance and environmental factors like social support. Conclusion Women can experience a diversity of scar characteristics and symptoms, which play a central role in the perceived impact on HRQOL. Since scarring can have a considerable impact on HRQOL, scarring after prophylactic, oncologic and reconstructive breast surgery should be given more attention in clinical practice and research. Implications for Cancer Survivors Considering scarring as a common late effect after breast surgery and understanding the variety of experiences, which could impact HRQOL of women, can be beneficial in sufficient information provision, expectation management, and informed decision making.
DOCUMENT
De docenten zijn de pilot gestart met de vraag: We willen iets met taal in het nieuwe leren, maar we weten niet wat en hoe. Boven de waterlijn is de taalvaardigheid van de studenten zichtbaar. Maar onder de waterlijn, dus niet direct waarneembaar, zijn andere factoren aan het werk die van grote invloed zijn op het leerproces en de ontwikkeling van studenten. Aandacht voor taalverwerving prikkelt docenten na te denken over hun rol in het leerproces van studenten. Wellicht een kijkje onder water?
DOCUMENT
Onderzoek naar de praktijk van re-integratie van alleenstaande moeders naar de arbeidsmarkt in Maastricht, Hasselt en Aken. Wat zien professionals (en beleidsmakers) als probleem en oplossing en hoe ziet de doelgroep dat zelf? Hoe kunnen die verschillen overbrugd worden? Een vergelijking over de grenzen kan een extra dimensie geven aan een onderzoek, maar ook aan de verbetering van de praktijk. Het rapport dat voor u ligt: “Bijstandsmoeders in Maastricht” is het resultaat van het eerste deelonderzoek. Het rapport begint met een korte beschouwing over de stand van zaken over het onderwerp, op basis van een literatuurstudie en een eerste werkveldverkenning. Na die eerste verkenning volgen twee hoofdstukken over de opzet van het onderzoek. Eerst een hoofdstuk over de opzet van het totale onderzoek, dan een hoofdstuk over de opzet en uitvoering van het deelonderzoek. Dan de ‘ziel’ van dit onderzoek: Een uitwerking van de interviews met de doelgroep ‘bijstandsmoeders in Maastricht’. De hoofdstukken volgen de thema’s die in de interviews aan de orde kwamen. Het rapport eindigt met een nabeschouwing waarin de onderzoeker reflecteert op de twaalf gesprekken, als onderzoeker, maar wellicht nog meer als docent, maatschappelijk werker en ervaringsdeskundige van heel lang geleden. Daar de geïnterviewde moeders de uitvoeringspraktijk goed kennen, heeft de onderzoeker op basis van de interviews een aantal aanbevelingen geselecteerd waar de professionals wellicht hun voordeel kunnen doen.
DOCUMENT
De vermaatschappelijking van de zorg, de herdefiniëring van de verzorgingsstaat en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning doen een appel op burgers om (nog) meer voor elkaar te zorgen. De omstandigheden waaronder mensen informele zorg geven zijn echter veranderd: sociale contacten bewegen zich over grotere afstanden, de participatie op de arbeidsmarkt is de afgelopen decennia fors gestegen en de relatie van bewoners tot hun buurt werd afstandelijker. Als sociale relaties voor een groot deel buurt- of wijkoverstijgend zijn dan heeft dat consequenties voor het zorgvermogen en de zorgvraag in de buurt. Voor kwetsbare mensen die vanwege hun zwakke inkomenspositie, leeftijd, fysieke of mentale beperkingen voor hulp aangewezen zijn op de buurt zouden bovengenoemde ontwikkelingen nadelig kunnen uitpakken. Er is echter onvoldoende kennis beschikbaar over hoe informele zorg op buurtniveau zich voltrekt. Deze studie geeft antwoord op de vraag wat buurtbewoners beweegt om elkaar wel of niet te helpen. Ze brengt de motieven van bewoners die informele zog verlenen in beeld evenals de argumenten van hulpbehoevenden ten aanzien van het zich (al dan niet) te laten helpen. Op basis van de bevindingen worden eveneens handreikingen gedaan aan professionals ten aanzien van het ondersteunen en stimuleren van informele zorg.
DOCUMENT
Het Interventieprotocol Zorg in Samenwerking (ZiS) bestaat uit 3 delen: het Achtergronddocument, het Handboek en het Werkboek. In deel I, het Achtergronddocument, worden de theoretische achtergronden van het programma beschreven. Deel II, het Handboek, levert praktische handleidingen en instructies voor de uitvoering van het programma. ZiS bestaat uit een aantal onderdelen, deze corresponderen met het los bijgeleverde Werkboek (deel III), dat speciaal is geschreven voor de patiënt.
MULTIFILE
In het evaluatieverslag wordt een beeld geschetst van de resultaten na een jaar opleiding Begeleider Leer- en Onderzoekslijn (BLO) bij Fontys OSO. Ten behoeve van de evaluatie van het eerste jaar van deze opleiding zijn de ervaringen en ontwikkelingen van de deelnemers aan deze opleiding, docenten bij Fontys OSO (of een ander instituut van Fontys), in kaart gebracht door reflectiemateriaal te bestuderen, vragenlijsten af te nemen en door middel van een dialoogbijeenkomst. Door middel van een kwalitatieve (thematische) analyse is getracht antwoord te krijgen op de leidende vraag: Op welke wijze draagt de BLO bij aan normatieve professionalisering? Geconcludeerd wordt dat de deelnemers na aanvankelijk enige onduidelijkheid over de kaders van de opleiding, een sterke ontwikkeling hebben doorgemaakt als het gaat om reflectie op hun eigen handelen als begeleider van studenten. Ze hebben niet alleen meer kennis over reflectiemodellen, maar hier ook daadwerkelijk zelf mee geoefend. Zelf onderzoek doen zal in het tweede jaar aan bod komen, dus dat is nog niet in de evaluatie meegenomen. Wel blijkt de 2-jarige opleiding zeer intensief, waardoor de groep deelnemers 'uitdunt'. Daarbij blijken de gehanteerde reflectiemodellen de maatschappelijke, normatieve en politieke context van het werk niet altijd nadrukkelijk aandacht te geven. Ook komt de vraag op of leren en onderzoek niet vanaf het begin nauwer op elkaar betrokken dienen te zijn, conform de uitgangspunten van de nieuwe Master SEN. In het verlengde van deze conclusies eindigt het verslag met enkele aanbevelingen voor een opleiding 'nieuwe stijl'.
DOCUMENT