Cervical dystonia is the most frequent form of focal dystonia. Symptoms often result in pain and functional disability. Local injections of botulinum neurotoxin are currently the treatment of choice for cervical dystonia. Although this treatment has proven effective and is widely applied worldwide, many issues still remain open in the clinical practice. We performed a systematic review of the literature on botulinum toxin treatment for cervical dystonia based on a question-oriented approach, with the aim to provide practical recommendations for the treating clinicians. Key-questions from the clinical practice were explored. Results suggest that while the beneficial effect of botulinum toxin treatment on different aspects of cervical dystonia is well established, robust evidence is still missing concerning some practical aspects, such as doseequivalence between different formulations, optimal treatment intervals, treatment approaches, and the use of supportive techniques including electromyography (EMG) or ultrasounds. Established strategies to prevent or manage common side effects (including excessive muscle weakness, pain at injection site, dysphagia) and potential contraindications to this treatment (pregnancy and lactation, use of anticoagulants, neurological comorbidities) should also be further explored.
DOCUMENT
CC-BY Applied Ergonomics, 2021, March https://www.journals.elsevier.com/applied-ergonomics Purpose: To analyze progression of changes in kinematics and work physiology during progressive lifting in healthy adults.Methods: Healthy participants were recruited. A standardized lifting test from the WorkWell Functional Capacity Evaluation (FCE) was administered, with five progressive lifting low series of five repetitions. The criteria of the WorkWell observation protocol were studied: changes in muscle use (EMG), heart rate (heart rate monitor), base of support, posture and movement pattern (motion capture system). Repeated measures ANOVA’s were used to analyze changes during progressive workloads.Results: 18 healthy young adults participated (8 men, 10 women; mean age 22 years). Mean maximum weight lifted was 66 (±3.2) and 44 (±7.4) kg for men and women, respectively. With progressive loads, statistically significant (p < 0.01) differences were observed: increase in secondary muscle use at moderate lifting, increase of heart rate, increase of base of support and movement pattern changes were observed; differences in posture were not significant.Conclusions: Changes in 4 out of 5 kinematic and work physiology parameters were objectively quantified using lab technology during progressive lifting in healthy adults. These changes appear in line with existing observation criteria.
MULTIFILE
PURPOSE: To compare the responses in knee joint muscle activation patterns to different perturbations during gait in healthy subjects.SCOPE: Nine healthy participants were subjected to perturbed walking on a split-belt treadmill. Four perturbation types were applied, each at five intensities. The activations of seven muscles surrounding the knee were measured using surface EMG. The responses in muscle activation were expressed by calculating mean, peak, co-contraction (CCI) and perturbation responses (PR) values. PR captures the responses relative to unperturbed gait. Statistical parametric mapping analysis was used to compare the muscle activation patterns between conditions.RESULTS: Perturbations evoked only small responses in muscle activation, though higher perturbation intensities yielded a higher mean activation in five muscles, as well as higher PR. Different types of perturbation led to different responses in the rectus femoris, medial gastrocnemius and lateral gastrocnemius. The participants had lower CCI just before perturbation compared to the same phase of unperturbed gait.CONCLUSIONS: Healthy participants respond to different perturbations during gait with small adaptations in their knee joint muscle activation patterns. This study provides insights in how the muscles are activated to stabilize the knee when challenged. Furthermore it could guide future studies in determining aberrant muscle activation in patients with knee disorders.
DOCUMENT
Aaltjes: automatisch classificeren en tellen. Agrariërs laten bodemmonsters analyseren op onder meer aanwezigheid van aaltjes. Deze bodemanalyse is voor agrariërs cruciaal om de bodemgezondheid- en vruchtbaarheid vast te stellen maar behelst een grote kostenpost. Het identificeren, analyseren en tellen van aaltjes (nematoden) in een bodemmonster geschiedt in een gespecialiseerd laboratorium. Dit is tijdrovend, specialistisch en seizoensgebonden werk. Het tellen- en analyseren van aaltjes is mensenwerk en vergt training en ervaring van de laborant. Daarnaast hebben de laboratoria te maken met personeelstekort en de laboranten met sterk fluctuerende werkdruk. Derhalve is het speciaal voor dit project opgerichte samenwerkingsverband tussen Fontys GreenTechLab, ROBA Laboratorium en CytoSMART voornemens om een oplossing te ontwikkelen voor het automatisch classificeren en tellen van aaltjes. Dit project richt zich op de ontwikkeling van een proof of concept van een analysescanner. Het werk van de laboranten wordt grotendeels geautomatiseerd waarbij door de scanner de bodemmonsters middels toepassing van deep learning en virtual modeling kan worden geanalyseerd. Daarmee wordt beoogd een oplossing te bieden waarmee het personeelstekort wordt tegengegaan, de werkdruk kan worden verlaagd, mensenwerk wordt geautomatiseerd (waardoor de kans op fouten wordt verkleind) en de kosten voor agrariërs worden verlaagd.
De ambitie is het ontwikkelen van een toegespitste homogeniserende egalisatiemachine inclusief een in de grond flexibel in te bouwen sensorisch meetsysteem voor het implementeren van een innovatieve meetopstelling in het Aeres Innovation Centre (Bodem Band Bassin). In het Bodem Band Bassin wordt in kaart gebracht welke bodemdruk ontstaat door banden- of trackkeus en band/track afstelling bij inzet van machines en werktuigen. Essentie bij onderzoek in het BBB is het preventief zoeken naar de mogelijkheden om de ondergrondverdichting te minimaliseren. Dit stimuleert duurzaam bodembeheer in de landbouw en maakt ondernemers bewust van hoe de afstelling tussen bandformaat, bandafstelling, gewicht werktuig en bodemgesteldheid op elkaar afgestemd kunnen worden. In dit project wordt een, eerder zelf ontwikkelt, sensorisch meetsysteem doorontwikkeld en toepasbaar gemaakt voor vertalingen naar praktijksituaties. Na één test is de bodem in het bassin verstoord en daarom moet na elke meting de voorgaande bodemsituatie hersteld worden. Daarvoor wordt in dit project via een morfologische analyse een werktuigbouwkundig constructieplan ontwikkeld zodat na afronding van dit project een dergelijke homogeniserende egalisatiemachine gebouwd kan worden. De essentie van de onderzoeksvraag van dit project ligt in het uitwerken van de zelf ontwikkelde meetopstelling en daarbij gebruik maken van bestaande kennis rondom band- en sensortechniek en bodemkunde. Door de meetopstelling en het egalisatiewerktuig op de tekentafel samen met de telers en mechanisatiebedrijven door te ontwikkelen in een praktijksetting vergroten we het inzicht in de (on)mogelijkheden van deze toepassing en kunnen we een innovatie ontwikkelen die nauw aansluit op de wens van telers zo min mogelijk bodemdruk te veroorzaken. Het ultieme doel is om ondergrondverdichting in de landbouw een halt toe te roepen. Op basis van dit project wordt een groter onderzoeksvoorstel geschreven waar de lectoraten Precisielandbouw (Aeres), Duurzaam Bodembeheer (Aeres) en Mechatronica (Saxion) samen het initiatief in nemen.
De roep om verduurzaming in de bollensector is groot. De sector streeft ernaar om in 2030 minder afhankelijk te zijn van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Alternatieve methoden en technieken zullen in de komende jaren ontwikkeld en onderzocht moeten worden. Een voorbeeld daarvan is de inzet van biostimulanten. Biostimulanten kunnen microbiële, niet microbiële stoffen of combinaties van beide bevatten. De werking van deze producten kan zich zowel op de bodem als de plant richten. Dit gebeurt door het gebruik van nutriënten door de plant efficiënter te maken en de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem te vergroten. In voorgaande projecten zijn methoden ontwikkeld waarmee met behulp van de inzet van DNA-technologie aan de ene kant ziektedruk in kaart gebracht kan worden en aan de andere kant de effecten van teeltmaatregelen op de bodembiodiversiteit. In het project “Biostimulanten van bol tot in de bodem uitgezocht” gaan we deze methoden combineren om het effect van biostimulanten meetbaar te maken. We richten ons specifiek op de tulpenteelt waarbij we ons aansluiten bij lopende praktijkproeven en pilots. De doelstelling van dit project is het ontwikkelen van bodemweerbaarheids- en gezondheidsindexen op basis van de metagenomics analyse van de bol en de bodem. We willen nagaan in hoeverre meetgegevens kunnen dienen als basis voor adviezen over de toepassing van biostimulanten bij de teelt van tulpen. In het project wordt de samenwerking aangegaan met partijen die elkaar aanvullen op het gebied van innovaties in de bollensector. In de eerste plaats worden de eindgebruikers (tulpentelers) actief betrokken bij het project. Daarnaast wordt samengewerkt met bedrijven die producten en adviezen leveren ter verbetering van de weerbaarheid van bol en bodem. Kennisinstellingen zorgen voor aanvulling van de aanwezige expertise. Het consortium heeft een groot netwerk waardoor de kennis en innovaties die uit het project voortkomen breed gedeeld kunnen worden met de sector.