Abstract Background: Many countries in Europe have implemented managed competition and patient choice during the last decade. With the introduction of managed competition, health insurers also became an important stakeholder. They purchase services on behalf of their customers and are allowed to contract healthcare providers selectively. It has, therefore, become increasingly important to take one's insurance into account when choosing a provider. There is little evidence that patients make active choices in the way that policymakers assume they do. This research aims to investigate, firstly, the role of patients in choosing a healthcare provider at the point of referral, then the role of the GP and, finally, the influence of the health insurer/insurance policies within this process. Methods: We videotaped a series of everyday consultations between Dutch GPs and their patients during 2015 and 2016. In 117 of these consultations, with 28 GPs, the patient was referred to another healthcare provider. These consultations were coded by three observers using an observation protocol which assessed the role of the patient, GP, and the influence of the health insurer during the referral. Results: Patients were divided into three groups: patients with little or no input, patients with some input, and those with a lot of input. Just over half of the patients (56%) seemed to have some, or a lot of, input into the choice of a healthcare provider at the point of referral by their GP. In addition, in almost half of the consultations (47%), GPs inquired about their patients' preferences regarding a healthcare provider. Topics regarding the health insurance or insurance policy of a patient were rarely (14%) discussed at the point of referral. Conclusions: Just over half of the patients appear to have some, or a lot of, input into their choice of a healthcare provider at the point of referral by their GP. However, the remainder of the patients had little or no input. If more patient choice continues to be an important aim for policy makers, patients should be encouraged to actively choose the healthcare provider who best fits their needs and preferences.
In recent years business process management (BPM) and specifically information systems that support the analysis, design and execution of processes (also called business process management systems (BPMS)) are getting more attention. This has lead to an increase in research on BPM and BPMS. However the research on BPMS is mostly focused on the architecture of the system and how to implement such systems. How to select a BPM system that fits the strategy and goals of a specific organization is largely ignored. In this paper we present a BPMS selection method, which is based on research into the criteria that are important for organizations, which are going to implement a BPMS.
After the unconditional surrender of the Third Reich in May 1945, Germany no longer existed as a sovereign, independent nation. It was occupied by the four Allied powers: France, Great Britain, the United States and the Soviet Union. When it came to the postwar European recovery, the biggest obstacle was that the economy in Germany, the dominant continental economic power before the Second World War, was at an almost complete standstill. This not only had severe consequences for Germany itself, but also had strong economic repercussions for surrounding countries, especially the Netherlands. As Germany had been the former’s most important trading partner since the middle of the nineteenth century, it was clear that the Netherlands would be unable to recover economically without a healthy Germany. However, Allied policy, especially that of the British and the Americans, made this impossible for years. This article therefore focuses on the early postwar Dutch-German trade relations and the consequences of Allied policy. While much has been written about the occupation of Germany, far less attention has been paid to the results of this policy on neighbouring countries. Moreover, the main claim of this article is that it was not Marshall Aid which was responsible for the quick and remarkable Dutch economic growth as of 1949, but the opening of the German market for Dutch exports that same year. https://doi.org/10.1515/jbwg-2018-0009 LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/martijn-lak-71793013/
MULTIFILE
Om tegemoet te komen aan de eisen die gesteld worden aan werknemers in de huidig snel veranderende samenleving heeft de NHL Stenden Hogeschool gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, namelijk Design Based Education (DBE). DBE is gebaseerd op het gedachtegoed van Design Thinking en stimuleert iteratieve en creatieve denkprocessen. DBE is een student-georiënteerde leeromgeving, gebaseerd op praktijk-, dialoog-, en vraaggestuurde onderwijsprincipes en op zelfsturend, constructief, contextueel en samenwerkend leren. Studenten construeren gezamenlijk kennis en ontwikkelen een prototype voor een praktijkvraagstuk. Student-georiënteerde leeromgevingen vragen andere begeleidingsstrategieën van docenten dan zij gewend zijn. Van docenten wordt verwacht dat zij studenten activeren gezamenlijk kennis te construeren en dat zij nauw samenwerken met werkveldprofessionals. Eerder onderzoek toont aan dat docenten, zelfs in een student-georiënteerde leeromgeving, geneigd zijn terug te vallen op conventionele strategieën. De overstap naar een ander onderwijsconcept gaat dus blijkbaar niet vanzelf. Collectief leren stimuleert docenten de dialoog aan te gaan met andere docenten en werkveldprofessionals met als doel gezamenlijk te experimenteren en collectief te handelen. De centrale vraag van het postdoc-onderzoek is het ontwerpen en ontwikkelen van (karakteristieken van) interventies die collectief leren van docenten en werkveldprofessionals stimuleren. Het doel van het postdoconderzoek is om de overstap naar DBE zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door docenten te ondersteunen DBE leeromgevingen te ontwikkelen in samenwerking met werkveldprofessionals en DBE te integreren in hun docentactiviteiten. De onderzoeksmethode is Educational Design Research en bestaat uit vier fasen: preliminair onderzoek, ontwikkelen van prototypes, evaluatie en bijdrage aan de praktijk. Het onderzoek is verbonden aan het lectoraat Sustainable Educational Concepts in Higher Education en wordt hiërarchisch en inhoudelijk aangestuurd door de lector. Docenten, experts, werkveldprofessionals en studenten worden betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek kan zowel binnen als buiten de hogeschool een bijdrage leveren omdat steeds meer hogescholen kiezen voor een ander onderwijsconcept.
Het lectoraat Familiebedrijven van hogeschool Windesheim en het lectoraat Automotive Research van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) richten zich samen met BOVAG in dit project op de volgende onderzoeksvraag: ‘Wat is de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven in de autobranche en hoe worden zij in deze adviesbehoefte voorzien?’ Kleine familiebedrijven hebben net als andere bedrijven te maken met maatschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering van producten en klant/leverancierscontact. Deze ontwikkelingen vragen om aanpassingen in het business model om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Waar grotere bedrijven veelal beschikken over interne competenties of middelen om zich door externen te laten helpen om hun bestaansrecht te continueren, is dit bij kleinere (familie)bedrijven minder het geval. In kleine familiebedrijven wordt hard gewerkt in de zaak, in plaats van aan de zaak, en is de beschikbaarheid van financiële middelen voor extern advies, beperkt. Het aanspreekpunt voor kleine familiebedrijven is veelal beperkt tot de boekhouder (administratiekantoor of accountant) (Barbera & Hasso, 2013). Doel van dit project is om de adviesbehoefte van kleine familiebedrijven (tot 10 FTE) in de mobiliteit sector en de bestaande advies-infrastructuur in kaart te brengen. Binnen deze sector zijn ruim 8.000 onafhankelijke autobedrijven actief, waarvan ruim een derde (3.200 bedrijven) is aangesloten bij de branchevereniging BOVAG. Van alle onafhankelijke autobedrijven die zijn aangesloten bij BOVAG heeft 70% minder dan 4 werknemers in dienst. Middels verdiepende interviews en focusgroepen worden de adviesbehoeften en de wijze waarop in deze adviesbehoeften wordt voorzien in kaart gebracht. Als vervolg op dit project kan een groter (RAAK-MKB) project worden gestart om de adviesinfrastructuur beter aan te laten sluiten op de adviesbehoeften van kleinere familiebedrijven in meerdere bedrijfstakken. Hiermee leveren de consortium partijen een bijdrage aan het versterken van de vitaliteit van kleine familiebedrijven.
Deventer en Saxion hebben de City Deal Kennis Maken ondertekend. Deventer wil graag afgestudeerden en jong professionals behouden. Vanuit Deventer Informatiestad blijkt dat jongeren een aantrekkelijk vestigingsklimaat vooral zien als aanwezigheid van bedrijven die creatief, innovatief, duurzaam en integer zijn. Daarom is Deventer Informatiestad begonnen met het initiatief ‘De stad als werkgever’. Saxion studenten doen binnen het Smart Solutions Semester en Stadslab ervaring op met rijke leeromgevingen, vanuit het idee dat complexe vragen van morgen enkel opgelost kunnen worden door een interdisciplinaire benadering. Er is een gedeelde wens om aan deze bestaande samenwerking, waarbij gewerkt wordt aan maatschappelijke opgaven, een dimensie toe te voegen: het realiseren van ‘burgerschapsvorming’. Het gaat hier specifiek om studenten in staat te stellen aan hun ethisch bewustzijn te werken en hun kritische denkvaardigheden te laten ontwikkelen. Een vaardigheid om in hun toekomstige rol als professional tot solide oordeelsvorming komen. In de literatuur wordt frequent verwezen naar het belang van deze vaardigheden als burgerschapsvorming in onderwijs. In de praktijk lijkt dit aspect echter niet expliciet aan bod te komen. Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen of het werken aan een maatschappelijke opgave bijdraagt aan burgerschapsvorming. Middels een documentanalyse wordt in kaart gebracht in hoeverre burgerschapsvorming al een rol speelt in de visie op onderwijs, de uitvoering en toetsing binnen de rijke leeromgevingen. Studenten van een zestal projectgroepen uit het Smart Solutions Semester (SSS) en StadsLAB wordt naar aanleiding van een interventie gevraagd te reflecteren op burgerschap en ethiek. Deze interventie wordt opgenomen en studenten wordt vervolgens gevraagd te reflecteren op een aantal fragmenten uit deze interventie. Tot slot worden desbetreffende tutoren, studenten en opdrachtgevers middels een semigestructureerd interview bevraagd m.b.t. deze thematiek. De opbrengsten dragen bij aan een positiever en duidelijker beeld van de stad als werkgever en innovatie van onderwijs rondom burgerschapsvorming.