In 2019, The Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease (GOLD) modified the grading system for patients with COPD, creating 16 subgroups (1A–4D). As part of the COPD Cohorts Collaborative International Assessment (3CIA) initiative, we aim to compare the mortality prediction of the 2015 and 2019 COPD GOLD staging systems. We studied 17 139 COPD patients from the 3CIA study, selecting those with complete data. Patients were classified by the 2015 and 2019 GOLD ABCD systems, and we compared the predictive ability for 5-year mortality of both classifications. In total, 17139 patients with COPD were enrolled in 22 cohorts from 11 countries between 2003 and 2017; 8823 of them had complete data and were analysed. Mean±SD age was 63.9±9.8 years and 62.9% were male. GOLD 2019 classified the patients in milder degrees of COPD. For both classifications, group D had higher mortality. 5-year mortality did not differ between groups B and C in GOLD 2015; in GOLD 2019, mortality was greater for group B than C. Patients classified as group A and B had better sensitivity and positive predictive value with the GOLD 2019 classification than GOLD 2015. GOLD 2015 had better sensitivity for group C and D than GOLD 2019. The area under the curve values for 5-year mortality were only 0.67 (95% CI 0.66–0.68) for GOLD 2015 and 0.65 (95% CI 0.63–0.66) for GOLD 2019. The new GOLD 2019 classification does not predict mortality better than the previous GOLD 2015 system.
DOCUMENT
How and where can Dutch design entrepreneurs find work in Germany? This was the question DutchDFA put to the research team at Inholland University of Applied Sciences in February 2010. But the researchers took a different angle, and generated unexpected data, revealing patterns, and valuable new insights into practicing design and architecture abroad.
DOCUMENT
De koraalriffen van de Caribisch Nederlandse eilanden St. Eustatius en Saba zijn van groot ecologisch en economisch belang. Door een opeenstapeling van bedreigingen is de hoeveelheid driedimensionale structuur op het rif afgenomen en zijn herbivore sleutelsoorten verdwenen. Het rif wordt overwoekerd met algen, die nieuwe koraalaanwas bemoeilijken. Lokale natuurbeheerorganisaties STENAPA en SCF willen artificiële riffen inzetten, om het ecosysteem door middel van “Building with Nature” te herstellen. Artificiële riffen worden wereldwijd in toenemende mate gebruikt, maar de doeltreffendheid hangt in sterke mate af van hoe er rekening is gehouden met de lokale omstandigheden en doelstellingen. Als de riffen goed functioneren kunnen sleutelsoorten herstellen en kan koraal zich weer vestigen. De natuurbeheerorganisaties willen weten hoe artificiële riffen optimaal bij kunnen dragen aan het herstel van het koraalrif ecosysteem bij St. Eustatius en op de Saba bank. Van Hall Larenstein, STENAPA, SCF, IMARES, CNSI en Golden Rock Dive Centre werken samen in het AROSSTA (Artificial Reefs on Saba and Statia) project om deze vraag te beantwoorden. Hiervoor worden verschillende soorten artificiële riffen gebouwd van lokaal natuursteen en van veelgebruikte “reef balls”. De functionaliteit van de verschillende soorten artificiële riffen wordt bepaald door gedurende 1,5 jaar de vestiging van zee-egels, vissen en koraal te onderzoeken. Na afloop van dit project zal duidelijk zijn welk type artificieel rif het meest geschikt is voor beide onderzoeklocaties. Daarnaast is bekend wat het effect is van het gebruikte materiaal en het aanbrengen van extra schuilplaatsen op de functie van artificiële riffen. Tenslotte wordt inzicht gegeven in hoeverre artificiële riffen een bijdrage leveren aan het herstel van aangrenzende gebieden. Omdat het onderzoek uitgevoerd wordt op twee locaties, met contrasterende omstandigheden, zullen de resultaten van regionaal belang zijn om bestaande en toekomstige artificiële riffen optimaal te laten functioneren.
De gebouwde omgeving speelt een belangrijke rol in de Nederlandse ambities om in 2050 100 % circulair te zijn. Gebouwen gebruiken nu nog veel energie en materialen en produceren veel afval. In landelijke en gemeentelijke architectuurprijsvragen vormt circulariteit een steeds belangrijker beoordelingscriterium. Hierbij wordt circulariteit vaak gelijk gesteld aan herbruikbaarheid. Gebouwen blijven echter lang in functie (gemiddeld 50 jaar). Door aangescherpte functionele eisen is het moeilijk om veel technische bouwmaterialen (glas, baksteen, beton, staal en aluminium) één-op-één te hergebruiken. Deze materialen worden nu veelal gerecycled om de grondstoffen in de kringloop te houden. Recyclen is een slechte circulaire strategie. Als hergebruik van materialen moeilijk is dan kan een verder vertraagde kringloop van gebouwen een circulair alternatief zijn. Van gebouwen zoals grachtenpanden met lange levensduren is de kringloop praktisch tot stilstand gekomen. De milieu-impact van de toegepaste materialen die mede wordt bepaald aan de hand van de gebruiksfase, is hierdoor laag. Maar waarom weerstaan sommige gebouwen de tand des tijds, terwijl andere snel worden gesloopt? In dit onderzoek wil het consortium de architectonische (esthetische en ruimtelijke) kwaliteiten van deze lang in functie zijnde gebouwen achterhalen en onderzoeken op welke manieren deze in nieuwe gebouwen vertaald kunnen worden. Architectuur kan op deze manier een circulaire betekenis krijgen. Er kunnen gefundeerdere ontwerpbeslissingen worden genomen. In dit onderzoek staan workshops met de deelnemende architectenbureaus centraal. Hierin moeten architectonische strategieën gegenereerd worden voor gebouwen met extreem lange levensduren. Dit gebeurt aan de hand van de volgende onderzoeksvraag: Op welke wijzen kan architectuur de circulaire waarden van gebouwen en de toegepaste materialen verhogen? Naast deze architectonische strategieën zal dit onderzoek resulteren in randvoorwaarden om de functionele levensduur van gebouwen (thermische kwaliteiten gevel, flexibiliteit indeling et cetera) te verlengen. Zij zullen de basis vormen van een RAAK-MKB subsidieaanvraag die volgend jaar wordt ingediend.
The composition of diets and supplements given to bovine cattle are constantly evolving. These changes are driven by the social call for a more sustainable beef and dairy production, interests to influence the nutritional value of bovine products for human consumption, and to increase animal health. These adaptations can introduce (new) compounds in the beef and milk supply chain. Currently, the golden standard to study transfer of compounds from feed or veterinary medicine to cows and consequences for human health is performing animal studies, which are time consuming, costly and thus limited. Although animal studies are increasingly debated for ethical reasons, cows are still in the top 10 list of most used animals for animal experiments in Europe. There is, however, no widely applicable alternative modelling tool available to rapidly predict transfer of compounds, apart from individual components like cattle kinetic models and simple in vitro kinetic assays. Therefore, this project aims to develop a first-of-a-kind generic bovine kinetic modelling platform that predicts the transfer of compounds from medicine/supplements and feed to bovine tissues. This will provide new tools for the efficacy and safety evaluation of veterinary medicine and feed and facilitates a rapid evaluation of human health effects of bovine origin food products, thereby contributing to an increased safety in the cattle production chain and supporting product innovations, all without animal testing. This will be accomplished by integrating existing in silico and in vitro techniques into a generic bovine modelling platform and further developing state-of-the-art in vitro bovine organoid cell culturing systems. The platform can be used world-wide by stakeholders involved in the cattle industry (feed-/veterinary medicine industry, regulators, risk assessors). The project partners involve a strong combination of academia, knowledge institutes, small and medium enterprises, industry, branche-organisations and Proefdiervrij, all driven by their pursuit for animal free innovations.