Phytophthora infestans, the causal agent of late blight, remains the main threat to potato production worldwide. Screening of 19 accessions of Solanum dulcamara with P. infestans isolate Ipo82001 in detached leaf assays revealed strong resistance in an individual belonging to accession A54750069-1. This plant was crossed with a susceptible genotype, and an F(1) population consisting of 63 individuals was obtained. This population segregated for resistance in 1:1 ratio, both in detached leaf assays and in an open-field experiment. Presence of the formerly mapped Rpi-dlc1 gene as the cause of the observed segregating resistance could be excluded. Subsequently, AFLP analyses using 128 primer combinations enabled identification of five markers linked to a novel resistance gene named Rpi-dlc2. AFLP markers did not show sequence similarity to the tomato and potato genomes, hampering comparative genetic positioning of the gene. For this reason we used next-generation mapping (NGM), an approach that exploits direct sequencing of DNA (in our case: cDNA) pools from bulked segregants to calculate the genetic distance between SNPs and the locus of interest. Plotting of these genetic distances on the tomato and potato genetic map and subsequent PCR-based marker analysis positioned the gene on chromosome 10, in a region overlapping with the Rpi-ber/ber1 and -ber2 loci from S. berthaultii. Pyramiding of Rpi-dlc2 and Rpi-dlc1 significantly increased resistance to P. infestans, compared with individuals containing only one of the genes, showing the usefulness of this strategy to enhance resistance against Phytophthora.
DOCUMENT
In this study, we assessed to what extent data on the subject of TPPR (transfer, persistence, prevalence, recovery) that are obtained through an older STR typing kit can be used in an activity-level evaluation for a case profiled with a more modern STR kit. Newer kits generally hold more loci and may show higher sensitivity especially when reduced reaction volumes are used, and this could increase the evidential value at the source level. On the other hand, the increased genotyping information may invoke a higher number of contributors in the weight of evidence calculations, which could affect the evidential values as well. An activity scenario well explored in earlier studies [1,2] was redone using volunteers with known DNA profiles. DNA extracts were analyzed with three different approaches, namely using the optimal DNA input for (1) an older and (2) a newer STR typing system, and (3) using a standard, volume-based input combined with replicate PCR analysis with only the newer STR kit. The genotyping results were analyzed for various aspects such as percentage detected alleles and relative peak height contribution for background and the contributors known to be involved in the activity. Next, source-level LRs were calculated and the same trends were observed with regard to inclusionary and exclusionary LRs for persons who had or had not been in direct contact with the sampled areas. We subsequently assessed the impact on the outcome of the activity-level evaluation in an exemplary case by applying the assigned probabilities to a Bayesian network. We infer that data from different STR kits can be combined in the activity-level evaluations.
DOCUMENT
ARV is een Europees gesubsidieerd project. Hierin werken we aan klimaat positieve en circulaire gemeenschappen in Europa door onder andere het woningrenovatietempo te verhogen. Hogeschool Utrecht creëert en test samen met haar partners enkele renovatie innovaties zoals het Inside Out concept en de Circulaire hub.
Aanleiding De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) staat voor een grote opgave: er moet fors bezuinigd worden terwijl de kwaliteit van de zorg gehandhaafd moet blijven. Inzet van beeldcommunicatie kan hieraan een bijdrage leveren. Zorgverleners zijn echter niet of nauwelijks getraind op beeldcommunicatie. Ze zijn juist geoefend om subtiele signalen te interpreteren die via beeldcommunicatie niet of veel moeilijker waarneembaar zijn. Doelstelling De ambitie van het project is om GGZ-zorgverleners te ondersteunen bij het effectief inpassen van beeldbellen in de eigen zorgverlening. Daarvoor moeten de volgende drie doelen bereikt worden. 1. het verkrijgen van kennis en inzichten over de vraag waarom het (intensiever) inzetten van beeldbellen voor de GGZ-zorgverleners nu zo moeilijk is; 2. het omzetten van deze kennis en inzichten in producten die recht doen aan de complexiteit van de GGZ-problematiek en daarnaast praktisch toepasbaar zijn voor de drukbezette professional; 3. het verrijken van de opleidingen Verpleegkunde van deelnemende hogescholen Windesheim en Hanzehogeschool Groningen met modules en minoren waarin de verworven kennis en producten zijn geïntegreerd. De onderzoekers verzamelen data via diepte-interviews. Zij analyseren deze data met behulp van de affinity-diagrammingmethode. De resultaten van de analyses worden in workshops gedeeld met de GGZ-medewerkers en getoetst, om kennisuitwisseling en nadere vraagarticulatie te bevorderen. Beoogde resultaten De zorgverleners hebben behoefte aan praktische informatie en handvatten. De beoogde resultaten van het project zijn in eerste instantie een praktijkverhalenboek, video testimonials en checklists. Vervolgens kan daarop een e-learningmodule of MOOC en een serious game worden gebaseerd. Deze hulpmiddelen krijgen ook een plaats in het onderwijs van de verpleegkundeopleidingen van de deelnemende hogescholen.
Slaapproblemen zijn een van de meest voorkomende bijkomende klinische aandoeningen bij autisme. Docenten in het Voortgezet Speciaal Onderwijs merken dat veel leerlingen met autisme problemen in de klas laten zien die zij toeschrijven aan deze slaapproblemen. De leerlingen komen te laat op school, zijn vermoeid, maken een sombere indruk en zijn snel geïrriteerd, wat soms uitmondt in verbale of fysieke agressie naar medeleerlingen of leerkrachten. Het schools functioneren heeft er duidelijk onder te lijden: de leerlingen kunnen zich slecht concentreren, slaan informatie minder goed op en krijgen hun taken niet af. In de periodes dat er sprake is van slaapproblemen neemt daarnaast ook het autistisch gedrag toe, waaronder stereotype en dwangmatig gedrag en overgevoeligheid voor omgevingsprikkels. Docenten geven aan behoefte te hebben aan een gedegen wetenschappelijk onderbouwde methode om in hun dagelijkse werk in de klas adequaat op de slaapgerelateerde problemen te kunnen anticiperen. Dit betekent dat zij inzicht moeten hebben in de relatie tussen de problemen die zij in de klas zien en het slaapgedrag thuis, zodat zij zowel in hun pedagogisch optreden als in hun communicatie met ouders gericht actie kunnen ondernemen. Het inzetten van een mobiele applicatie (app) zou hier mogelijk uitkomst kun bieden. Een app die dagelijks monitort op relevante aspecten van slaapgedrag en schoolfunctioneren zou de docent snel en gericht van de benodigde informatie kunnen voorzien om te kunnen handelen. Het huidige voorstel betreft de ontwikkeling en toetsing van een slaapinterventie-programma op basis van een dergelijke app, in co-creatie met de driehoek leerkracht-leerling-ouder. De centrale onderzoeksvraag hierbij is: hoe kan de inzet van een app - waarmee slaapgedrag en schoolfunctioneren dagelijks wordt gemonitord – de docent helpen om samen met leerlingen en ouders het slaapgedrag en het schoolfunctioneren van de leerlingen met een autismespectrumstoornis te verbeteren? In een effectonderzoek wordt uiteindelijk de werkzaamheid van dit slaapprogramma getoetst.