Lichaamsbeweging is een van de speerpunten van de behandeling van overgewicht. Ondanks bewezen gunstige effecten van lichaamsbeweging op het behoud van gewichtsverlies, co-morbiditeiten, en kwaliteit van leven, is er voor mensen met overgewicht toch vaak een hoge drempel om meer te gaan bewegen. Het gezondheidsattitude model (Health Belief Model) biedt een mogelijke verklaring hiervoor. Het stelt dat het overgaan tot gezondheidsgedrag wordt bepaald door de dreiging die uitgaat van de aandoening, perceptie van de gezondheidsvoordelen bij wijziging van het gedrag, mogelijke barrières voor gedragsverandering en motiverende factoren. Zelfeffectiviteit is een extra component die vooral bij complexere gedragsveranderingen belangrijk is. Doel van deze studie was om inzicht te krijgen in de psychische factoren die mensen met overgewicht motiveren of belemmeren om te gaan deelnemen aan een sportprogramma, nog voordat er sprake is van co-morbiditeiten. De onderzoekshypothese was dat de volgende factoren bijdragen aan het nemen van de stap om te gaan sporten: het beschouwen van overgewicht als een ernstige aandoening, het inzien van de gezondheidsvoordelen van sporten, het in geringe mate hebben van barrières om te gaan sporten, het ervaren van meer lichamelijke klachten en een relatief slechte gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, realistische positieve cognities over obesitas en een intern gerichte beheersingsoriëntatie. Methode: Potentiële deelnemers voor de sportgroep met overgewicht of obesitas werden geworven bij fitnesscentra. Niet-sporters werden geworven via de website van de Nederlandse Obesitas Vereniging, kledingwinkels voor grote confectiematen, huisartsen en via de kennissenkring. Inclusiecriteria voor beide groepen waren: BMI > 25, leeftijd tussen 18 en 65 jaar en geen co-morbiditeiten waarvoor medische behandeling werd gegeven. Specifieke vragenlijsten werden gebruikt voor het meten van de ervaren ernst van het lijden (PRISM-R2), met beweging samenhangende cognities en emoties (TAMPA), obesitas-specifieke kwaliteit van leven (IWQOL-lite), algemene cognities over overgewicht (OCL) en interne en externe beheersingsoriëntatie (MHLC-obesitas). Resultaten: Beide groepen bestonden uit 58 deelnemers. Er waren veel meer vrouwen in de sportgroep dan in de niet sportgroep: 79% in de sportgroep tegenover 32% in de niet sportgroep. De gemiddelde BMI (34.6 in de sportgroep en 32.8 in de niet-sport groep) en het opleidingsniveau (86% van de sporters versus 90% van de niet-sporters had minimaal middelbare school) waren vergelijkbaar. Sporters en niet-sporters hadden even lang en intensief en met even vaak teleurstellende resultaten diëten gevolgd. De vaders van de niet-sporters hadden vaker overgewicht (gehad) dat minstens even ernstig was als dat van de deelnemer zelf: 6% van de vaders in de sportgroep versus 15% in de niet-sportgroep. De subjectief ingeschatte ernst van het lijden door overgewicht was net niet significant hoger voor sporters dan voor niet-sporters (PRISM-R2: p = 0.053). Wat betreft barrières om te gaan sporten (TAMPA) was er geen verschil in schaamte en de inschatting van de eigen sportieve competenties, maar had de sportgroep significant minder vrees voor letsel bij het sporten (p < 0.001) en zag de sportgroep vaker de gezondheidsvoordelen van sporten dan de niet-sportgroep (p = 0.02). Er werden geen verschillen gevonden in gerapporteerde lichamelijke klachten. Van kwaliteit van leven aspecten (IWQOL-lite) was het gevoel van eigenwaarde lager in de sportgroep (p = 0.046), voor de overige schalen werd geen verschil gevonden. Voor wat betreft cognities over overgewicht (OCL) beschouwden niet-sporters hun overgewicht vaker als een probleem met somatische oorzaak (p = 0.01), met een slechte prognose (p < 0.001) en een toestand waarvan het een kwestie van geluk of toeval is of men dik is of blijft (MHLC, p=0.001). De significant verschillende psychische factoren, gevonden in de vergelijking van de groepen, werden samen met BMI, leeftijd, geslacht en mate van overgewicht van de vader, in een logistisch regressiemodel gebracht. De resultaten lieten zien dat het onafhankelijke predictoren van deelname aan een sportgroep waren. Conclusie: De op grond van het gezondheidsattitude model geformuleerde hypotheses werden grotendeels bevestigd. Mensen die gaan sporten ervaren hun overgewicht als een groter gezondheidsprobleem, en dus als een grotere dreiging. Ook zien zij meer voordelen voor hun gezondheid van lichaamsbeweging. De belangrijkste ervaren barrière voor de niet sporters blijkt angst voor letsel te zijn. Fysieke klachten bij mensen die nog geen grote gezondheidsproblemen ervaren, is geen belangrijke motiverende factor. Een lager gevoel van eigenwaarde is dit mogelijk wel. Cognities over overgewicht beïnvloeden de mate waarin men zich effectief voelt om gedrag te veranderen. Pessimistische cognities over prognose, en het geloof dat overgewicht vooral somatisch bepaald wordt, blijken inderdaad een rol te spelen bij het al dan niet nemen van de stap om te gaan sporten. Dit wordt versterkt door een meer extern gerichte beheersingsoriëntatie. Zowel in individuele contacten als in voorlichtingscampagnes waarbij mensen met overgewicht worden gestimuleerd om meer te gaan bewegen, is het belangrijk deze factoren te herkennen, bespreekbaar te maken en te behandelen zodat de instroom in sportgroepen wordt bevorderd.
Hydrotherapie en aquajoggen wordt voor de behandeling van mensen met gewrichtsklachten en sporters met blessures al langer toegepast. De toepassing bij obesitas is relatief nieuw en nog niet eerder onderzocht. Toch is de behandeling in water een oude methode: baden werd door Hippocrates al aanbevolen bij de Romeinen in de vierde eeuw voor Christus als therapie voor overgewicht! Het eerste onderzoek over aquajoggen en obesitas is afgerond. Het oorspronkelijke artikel is reeds te downloaden via: http://www.hindawi. com/journals/jobes/contents.html
IntroductieGewichtsverlies bij obese ouderen is een risicofactor voor spiermassaverlies en sarcopenie. Deze studie evalueert het effect van een hoog wei-eiwitsupplement met toegevoegd leucine en vitamine D op spiermassabehoud tijdens een gewichtsverliesperiode van 13 weken met krachttraining bij ouderen met obesitas. De resultaten van deze studie worden gepresenteerd en in een breder perspectief geplaatst.MethodenIn deze gerandomiseerde gecontroleerde trial werden tachtig obese ouderen geïncludeerd. Alle deelnemers kregen gedurende 13 weken een hypocalorisch dieet (-600 kcal) en namen 3x/week deel aan een krachttrainingsprogramma. Deelnemers in de interventiegroep kregen 10x/week een hoog wei-eiwitsupplement met toegevoegd leucine en vitamine D (150 kcal, 21 g eiwit). Deelnemers in de controlegroep kregen een isocalorisch controlesupplement. De primaire uitkomstmaat was verandering in de spiermassa in armen en benen (DXA). Secundaire uitkomstmaten waren lichaamssamenstelling, handknijpkracht en fysiek functioneren.ResultatenBij baseline was de gemiddelde leeftijd (±SD) 63±6 jaar en de BMI 33±4. Tijdens het gewichtsverliesprogramma was de eiwitinname in de interventiegroep 1,11±0,28 vs. 0,85±0,24 g/kg in de controlegroep. Zowel de interventie- als de controlegroep verloor gewicht (-3,4±3,6 vs. -2,8±2,8 kg) en vetmassa (-3,2±3,1 vs. -2,5±2,4 kg), zonder verschillen tussen de groepen. De verandering in spiermassa in armen en benen was wel verschillend (+0,4±1,2 vs. -0,5±2,1 kg, p=0,03). Spierkracht en spierfunctie verbeterden over de tijd, zonder verschillen tussen de groepen.ConclusieEen hoog wei-eiwitsupplement met toegevoegd leucine en vitamine D zorgt in vergelijking met een controlesupplement voor spiermassabehoud tijdens een gewichtsverliesperiode met krachttraining bij obese ouderen. Op basis van literatuur lijkt er voor deze doelgroep voldoende onderbouwing voor het adviseren van minimaal 1,0-1,2 g/kg hoogwaardige eiwitten en mogelijk zelfs hoger dan 1,2 g/kg in combinatie met een (kracht)trainingsprogramma.
LINK
Overgewicht en obesitas komen steeds vaker voor onder kinderen met een lage sociaal economische status (SES) (1). Het drinken van suikerhoudende dranken (SHD) wordt genoemd als één van de veroorzakers van overgewicht bij kinderen (2). Het stimuleren van water drinken in plaats van SHD kan bijdragen aan de preventie van overgewicht en obesitas (3). Met name het stimuleren van water drinken vroeg in de ontwikkeling van voedingsgewoontes, tussen de 6-12 maanden. Hiertoe hebben de gemeente Breda, Spadel, Service Design bureau Ideate, en het lectoraat Crossmediale Communicatie in het Publieke Domein (PubLab) in 2016 de ‘Waterbox’ ontwikkeld binnen het landelijke programma Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG). De ‘Waterbox’ is een cadeaubox voor ouders van jonge kinderen (tussen 6-12 maanden) met een lage SES, waarin verschillende middelen zitten (beker, slabbetje, waterwijzer, boekje) om water drinken als bijvoeding te stimuleren (zie figuur 1). Om gedragsverandering te bereiken bij ouders is de box ontworpen om op het consultatiebureau (CB) af te geven en thuis te gebruiken. De eerste evaluatie (4) wijst uit dat er veel potentie zit in het product en het CB als uitgiftepunt. Ouders zijn positief, de box is laagdrempelig en geeft tips over water drinken met hun kindje. Ook het CB is enthousiast. Doordat de box als een cadeau is vormgegeven communiceert dit op een luchtige en visuele manier het gewenste gedrag. Dit bevordert de communicatie met ouders met een lage SES aangezien zij voornamelijk visueel zijn ingesteld en minder openstaan voor directief advies van het CB (5). Om het prototype door te ontwikkelen tot een effectief product hebben verschillende CBs en JOGG regisseurs binnen drie gemeenten (Breda, Oss en Den Bosch) PubLab gevraagd om hier ontwerpend onderzoek naar te starten. Dit KIEM project richt zich op de doorontwikkeling van de Waterbox tot een effectief en aantrekkelijk product voor CBs en ouders. Het doel is tweeledig; enerzijds de doorontwikkeling van de inhoud van de Waterbox, anderzijds inzicht krijgen in de werking van de box in zijn context: het consult op het CB en het bijvoedingsmoment thuis. Daarmee investeren de JOGG-regisseurs en de CBs in een innovatieve manier van het ter sprake brengen van deze voedingsgewoonte en het geven van effectiever drinkadvies aan ouders.
Overgewicht en obesitas bij kinderen is een groot maatschappelijk probleem vanwege de negatieve gevolgen voor de gezondheid en de stijgende zorgkosten. De Gecombineerde leefstijl interventie (GLI) staat in de recente richtlijn ‘Diagnostiek, ondersteuning en zorg voor kinderen met obesitas’ (Partnerschap Overgewicht Nederland/VU, 2022) beschreven als meest effectief en moet in 2030 in alle gemeenten beschikbaar zijn (Nationaal Preventieakkoord VWS, 2018). Doel is het verbeteren van leefstijl gerelateerd aan bewegen, eten en slapen. Betrokken zorgprofessionals zijn kinderfysiotherapeuten, diëtisten, jeugdverpleegkundigen en kinderartsen. In de praktijk blijkt echter dat de effectiviteit van de huidige zorg niet optimaal is en niet alle kinderen met overgewicht en obesitas bereikt worden. Door de stijgende aantallen kinderen met overgewicht en obesitas enerzijds en de tekorten aan professionals in de zorg, zal het in de toekomst naar verwachting nog moeilijker worden om alle kinderen en jongeren passende ondersteuning te bieden.
Het onderzoek van deze postdoc richt zich op ecologisch duurzame voedingsconcepten voor het verbeteren van de spiergezondheid, algehele gezondheid en vitaliteit van ouderen met obesitas. De specifieke focus op het ecologisch duurzame aspect van de voeding is een nieuwe onderzoekslijn binnen het Lectoraat Voeding & Beweging (Center of Expertise Urban Vitality), naast en in aansluiting op de bestaande lijn gericht op kwetsbare ouderen en spierbehoud. Deze postdocpositie is heel relevant voor de praktijk: obese ouderen zijn een sterk groeiende doelgroep met in de nabije toekomst 1 miljoen mensen. Tot nu toe worden voor deze doelgroep vaak dierlijke eiwitten geadviseerd, vanwege de hoge kwaliteit en het positieve effect op de spieren. Dierlijke eiwitten zijn echter niet duurzaam. Slimme combinaties van plantaardige eiwitbronnen hebben naar verwachting ook een hoge eiwitkwaliteit, met een veel lagere ecologische voetafdruk. Daarbij zijn plantaardige voedingspatronen geassocieerd met een lager risico op chronische aandoeningen. Hier is nog maar heel weinig praktijkgericht onderzoek naar gedaan, terwijl dit erg relevant is voor de toekomstige praktijk. Vanaf september 2020 rolt de opleiding Voeding & Diëtetiek een nieuw curriculum uit waarin studenten in en met de praktijk gaan werken voor een diepere leerervaring. Nieuwe onderzoeksprojecten binnen het Lectoraat Voeding & Beweging -waaronder deze postdoc- worden ingebed in verschillende fasen van het onderwijs waarin samengewerkt wordt in co-creatie met docenten, werkveldpartners en andere stakeholders voor het ontwerpen van passende oplossingen voor verschillende doelgroepen. Samenvattend: de postdoc onderzoekslijn is heel waardevol en nodig voor de eiwittransitie en de praktijk van de diëtist, en relevant voor het leren van studenten en docenten. De postdoc is momenteel designer van het nieuwe curriculum van de opleiding Voeding & Dietetiek en is in de afrondende fase van haar promotietraject waarin ze al veel ervaring heeft opgedaan met dit onderwerp.