Artikel over de landelijke ad PEP-monitor die in het studiejaar 2024-2025 is uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Hogeschool KPZ in samenwerking met 11 hogescholen met een associate degree-opleiding Pedagogisch Educatief Professional (ad PEP). De monitor bouwt voort op eerdere onderzoeken uit 2021 en 2023 en biedt een actueel beeld van de inzet, ervaringen en toekomstperspectieven van deze professionals.
DOCUMENT
In Nederland is er een groeiende behoefte aan betere samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang, zorg en welzijn om de brede ontwikkeling van kinderen en jongeren te versterken. Dit vraagt om professionals die over de grenzen van hun eigen vakgebied kunnen kijken en de verschillende leefwerelden van kinderen en jongeren kunnen verbinden. De associate degree opleiding Pedagogisch Educatief Professional (ad PEP) leidt studenten op voor deze rol. Omdat het werkveld soms nog zoekende is naar de inzet van deze relatief nieuwe professional, is in 2024-2025 een landelijke ad PEP-monitor uitgevoerd onder twaalf ad PEP opleidingen. Dit landelijke onderzoek is een vervolg op de onderzoeken uit 2021 en 2023, waarmee de inzet van Pedagogisch Educatief Professionals kan worden gemonitord. Door vragenlijstonderzoek en interviews met studenten en alumni is informatie verzameld over de invulling van de huidige functie en rol van deze professionals, de ervaren doorgroeimogelijkheden en de tevredenheid over de opleiding. De meeste Pedagogisch Educatief Professionals hebben een mbo-achtergrond op niveau 4; onderwijsassistent, (gespecialiseerd) pedagogisch professional of sociaal pedagogisch werk (SPW). Zij worden met name ingezet in het (speciaal) basisonderwijs en de kinderopvang. Hun werkzaamheden zijn breed en variëren van lesondersteuning en thematisch onderwijs tot oudergesprekken, coaching en begeleiding en samenwerking met externe partners. Tegelijkertijd blijkt dat in veel organisaties nog geen duidelijke functieomschrijving voor Pedagogisch Educatief Professionals bestaat. Een groot deel van de respondenten geeft daarnaast aan behoefte te hebben aan meer verantwoordelijkheid, waardering en ruimte om hun vaardigheden beter te benutten. Meer dan de helft is na het behalen van het diploma overgestapt naar een andere rol of functie, vaak vanwege betere doorgroeimogelijkheden of een hoger salaris elders. De ad PEP-opleiding zelf wordt door studenten en alumni positief beoordeeld. Zij zijn vooral tevreden over de kwaliteit van docenten, de opbouw van het curriculum en de koppeling tussen theorie en praktijk. Wel is er behoefte aan meer aandacht in de opleiding voor didactische vaardigheden, coachingsvaardigheden en loopbaanontwikkeling. Op basis van het onderzoek wordt aanbevolen om de bekendheid en profilering van Pedagogisch Educatief Professionals binnen organisaties te versterken. Binnen de opleiding zou daarnaast meer aandacht besteed kunnen worden aan loopbaanmogelijkheden en positionering. Ook is het belangrijk om samen met het werkveld te werken aan passende beloning en cao-inschaling. Een mogelijkheid voor vervolgonderzoek is het uitvoeren van een landelijk onderzoek onder werkgevers en HR-professionals, gericht op het verder vergroten van de erkenning en inzetmogelijkheden van Pedagogisch Educatief Professionals.
DOCUMENT
Onderzoek naar de manier waarop Pedagogisch Educatief Professionals kunnen worden ingezet in het domein Kind en Educatie. Na afloop van onderzoek kan geconcludeerd worden dat Pedagogisch Educatief Professionals breed kunnen worden ingezet en dat er geen sprake is van een vastomlijnde functie. Door het werkveld worden wel mogelijkheden gezien voor taken en verantwoordelijkheden voor deze nieuwe professional, maar er wordt nog geworsteld om deze op een eenduidige manier en met passende waardering in te schalen in het functiehuis.
DOCUMENT
BACKGROUND: Chest physiotherapy is widely prescribed to assist the clearance of airway secretions in people with cystic fibrosis (CF). Positive expiratory pressure (PEP) devices provide constant back pressure to the airways during expiration. This may improve clearance by building up gas behind mucus via collateral ventilation. Given the widespread use of PEP devices, there is a need to determine the evidence for their effect.OBJECTIVES: To determine the effectiveness and acceptability of PEP devices compared to other forms of physiotherapy as a means of improving mucus clearance and other outcomes in people with CF.SEARCH STRATEGY: We searched the Cochrane Cystic Fibrosis and Genetic Disorders Group Trials Register comprising of references identified from comprehensive electronic database searches and handsearches of relevant journals and abstract books of conference proceedings. The electronic database CINAHL was also searched from 1982 to 2001. Most recent search of the Group's register: February 2006.SELECTION CRITERIA: Randomised controlled studies in which PEP was compared with any other form of physiotherapy in people with CF.DATA COLLECTION AND ANALYSIS: Two authors independently applied the inclusion and exclusion criteria to publications and assessed the quality of the included studies.MAIN RESULTS: Forty studies were identified and twenty-five studies involving 507 participants met the review inclusion criteria. Most included studies had low scores on a scale of study quality. Twenty of these studies involving 300 participants were cross-over in design. Data were not published in sufficient detail in most of these studies to perform meta-analysis.Forced expiratory volume in one second (FEV1) was the most frequently measured outcome. Single interventions or series of treatments continued for up to three months demonstrated no significant difference in effect between PEP and other methods of airway clearance on FEV1. Long-term studies had equivocal or conflicting results regarding the effect on FEV1. Participant preference was reported in nine studies. In all studies with an intervention period of at least one month, measures of participant preference were in favour of PEP. The results for the remaining outcome measures were not examined or reported in sufficient detail to provide any high level evidence.AUTHORS' CONCLUSIONS: There was no clear evidence that PEP was a more or less effective intervention overall than other forms of physiotherapy. There was limited evidence that PEP was preferred by participants compared to other techniques, but this finding is from studies of low quality.
DOCUMENT
In 2017 is er onder KPZdocenten een onderzoek uitgevoerd naar de inzet van jeugdliteratuur op de pabo (Reiling, 2017, Reiling et al., 2019). In een case study (N=10) is aan docenten uit verschillende vakgebieden gevraagd hoe ze jeugdliteratuur inzetten in hun modules en welke verbeterkansen ze voor zichzelf zagen. Negen van de tien opleidingsdocenten van Hogeschool KPZ gaven in die studie aan dat jeugdliteratuur explicieter te willen verbinden met meerdere vakken, bijvoorbeeld het benutten van dezelfde bekroonde informatieve boeken door zowel hogeschooldocenten taal als wereldoriëntatie. Ook zouden ze graag kennis over jeugdliteratuur met opleidingsdocenten van verschillende vakgebieden willen delen.
DOCUMENT
Met het Programma Energieparticipatie (PEP) 2020 - 2030 willen de Groninger Energiekoepel, Grunneger Power en de Natuur- en Milieufederatie voor meer participatie zorgen van Groningers in de energietransitie, meer en innovatiever verduurzamen en te komen tot een bestendige en professionele lokale energiesector. De Hanzehogeschool Groningen is gevraagd om dit programma progressiegericht (met als doel het programma te versterken) te monitoren. De eerste tussentijdse evaluatie wordt in dit rapport beschreven.
DOCUMENT
Witwassen wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de Europese Unie. Sinds juni 2017 dient het anti-witwasbeleid van de lidstaten te zijn gebaseerd op de uitgangspunten en eisen van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn. Deze richtlijn beoogt een aantal knelpunten en tekortkomingen van de eerdere Europese regelgeving op te lossen. De misschien wel meest relevante verandering van de nieuwe richtlijn is de verplichte hantering van de risicogerichte benadering van het witwassen op drie niveaus: door de lidstaten, door de verschillende toezichthouders en door de individuele instellingen. De achterliggende gedachte daarvan is dat overheden en instellingen hun beleid en inzet van middelen kunnen aanpassen aan het risicoprofiel, de feitelijke witwasdreiging, per sector, product of klantgroep. In beginsel kan een dergelijke aanpak leiden tot meer resultaat en lagere kosten. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste praktische aspecten van de risicogerichte aanpak en de mogelijke impact op zowel de doeltreffendheid, als de doelmatigheid van de Nederlandse witwasbestrijding. De kernvraag die aan de orde komt, is in hoeverre de vierde richtlijn, en de gewijzigde Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), daadwerkelijk risicogericht anti-witwasbeleid faciliteert. Hoewel de inkt van de nieuwe richtlijn nauwelijks is opgedroogd, wordt er door wetgevende Europese gremia druk gesproken over substantiële aanpassingen van de Vierde Richtlijn. Omdat de definitieve tekst van deze Vijfde Richtlijn nog niet bekend is, wordt in dit artikel niet verder ingegaan op de mogelijke aanpassingen. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/pietersteenwijk/
DOCUMENT
Deze onderzoekspublicatie geeft inzicht in wat lerarenopleiders en praktijkopleiders nodig hebben om zich te bekwamen op het gebied van inclusief lesgeven en het ontwikkelen en uitvoeren van een inclusief curriculum.
DOCUMENT
This article proposes a strategy for Switzerland to change the goal from HIV control to HIV elimination. In Switzerland, HIV treatment is well organized and available for all with good access. An important challenge that obstructs prevention is the new infections originating from people who are unaware of their status. Since the majority of new infections in Switzerland are within the group of men who have sex with men (MSM), this strategy targets MSM who do not know their HIV status and engage in risky sexual behavior.
MULTIFILE
Objective: Self-management is a core theme within chronic care and several evidence-based interventions (EBIs) exist to promote self-management ability. However, these interventions cannot be adapted in a mere copy-paste manner. The current study describes and demonstrates a planned approach in adapting EBI’s in order to promote self-management in community-dwelling people with chronic conditions. Methods: We used Intervention Mapping (IM) to increase the intervention’s fit with a new context. IM helps researchers to take decisions about whether and what to adapt, while maintaining the working ingredients of existing EBI’s. Results: We present a case study in which we used IM to adapt EBI’s to the Flemish primary care context to promote self-management in people with one or more chronic disease. We present the reader with a contextual analysis, intervention aims, and content, sequence and scope of the resulting intervention. Conclusion: IM provides an excellent framework in providing detailed guidance on intervention adaption to a new context, while preserving the essential working ingredients of EBI’s. Practice Implications: The case study is exemplary for public health researchers and practitioners as a planned approach to seek and find EBI’s, and to make adaptations.
DOCUMENT