InleidingOp overtreding van de zogenoemde inlichtingenplicht uit de Participatiewet staat een bestuurlijke boete (hierna: boete). Die verplichting houdt in dat de belanghebbende het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. De inlichtingenplicht vormt de keerzijde van het recht op bijstand. Overtreding van die verplichting, waardoor ten onrechte (te hoge) bijstand is ontvangen, wordt ook wel uitkeringsfraude genoemd.In kader van een strenge aanpak van fraude stond aanvankelijk een fikse boete op overtreding van de inlichtingenplicht, namelijk een boete van in beginsel 100 procent van het bedrag dat ten onrechte aan bijstand is genoten (het benadelingsbedrag). De boete kan worden gematigd als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Echter, op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: Centrale Raad) is de boetehoogte ingrijpend afgezwakt. Voortaan dient de hoogte van de boete nadrukkelijk te worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht van de overtreder. Dit in verband met het evenredigheidsbeginsel. De Centrale Raad heeft daartoe verschillende boetecategorieën geïntroduceerd met een bijbehorende boetehoogte.Door verschillende boetecategorieën te introduceren, heeft de Centrale Raad de hoogte van de boete bijgesteld en maatwerk willen afdwingen in de boetepraktijk. In hoeverre is dat gelukt? Hoe houdt de gemeentelijke boeteambtenaar rekening met de verwijtbaarheid en draagkracht van de overtreder? Tot welke boetes leidt dit? In dit artikel sta ik stil bij de voorziene en onvoorziene effecten van de jurisprudentie van de Centrale Raad. Daarvoor ga ik eerst in op het juridisch kader voor de boetepraktijk. Vervolgens ga ik nader in op de rechtspraktijk, om op basis daarvan een conclusie te trekken over maatwerk bij boetes voor uitkeringsfraude.
Posterpresentatie USE Conferentie 2015.
In dit artikel doen wij tussentijds verslag van ons onderzoek naar de vraag hoe sociaaljuridische professionals die de Participatiewet uitvoeren omgaan met de roep om maatwerk. Dat blijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het lijkt erop dat deze professionals nog te veel aan hun lot worden overgelaten. Hoe kunnen zij de omslag maken van 'moeilijk doener' naar 'mogelijk maker'?
De ingezette brede welvaart als maatschappelijke opgave vraagt om een inclusieve arbeidsmarkt en dwingt arbeidsmarktactoren daarvan werk te maken. Een inclusieve arbeidsmarkt is nodig vanwege de alsmaar veranderende arbeidsmarkt die vraagt om flexibiliteit, adaptiviteit en wendbaarheid van iedereen die wil en kan werken. Toch laat onderzoek naar de implementatie van de Wet banenafspraak bij de overheid zien dat doelen niet worden gehaald, stelt het SCP vast dat de huidige Participatiewet onvoldoende aansluit bij wat bijstandsgerechtigden nodig hebben en laat UWV-onderzoek zien dat er nog te veel mensen aan de zijlijn staan. Om doelgroepen met een ondersteuningsbehoefte volwaardig te kunnen includeren op de arbeidsmarkt, is betere samenwerking nodig tussen (professionals van) arbeidsmarktactoren van gemeenten, UWV, arbeidsorganisaties/werkgevers, sociale partners, kennisinstellingen en ervaringsdeskundigen. Het SPRONG-programma All4Talent richt zich op arbeidsmarktprofessionals, arbeidsorganisaties en samenwerkingsverbanden die er alles aan willen doen om een inclusieve arbeidsmarkt te realiseren, in bijzonder voor doelgroepen met een - al dan niet specifieke - ondersteuningsbehoefte. Het consortium heeft de ambitie om een ‘All4Talent-toolbox’ te ontwikkelen, die bestaat uit nieuwe kennis, best practices, producten en diensten alsook andere vormen van samenwerking. Met die toolbox zijn zowel publiek als private arbeidsmarktprofessionals (changemakers) beter in staat om barrières weg te nemen die arbeidsinclusie in de weg staan. All4Talent wordt uitgevoerd door de SPRONG-groep Hogeschool Arnhem Nijmegen, Hogeschool Utrecht en Hogeschool Windesheim die al langjarig en stevig met elkaar zijn verbonden én consortiumpartners uit verschillende Arbeidsmarktregio’s die dezelfde ambities en doelen nastreven. All4Talent gaat in deze Arbeidsmarktregio’s fungeren als regisseur van alle inclusievraagstukken op de vier belangrijke transitiedomeinen van de arbeidsmarkt, namelijk: school-werk, arbeidsbeperkt-werk, werkloos-werk, niet-werkend naar werk en school-werk. De onderzoeksinfrastructuur wordt gevormd door leergemeenschappen: onbenut arbeidspotentieel, inclusieve organisaties, inclusieve arbeidsmarkt, wendbare professionals en inclusieve technologieën waarlangs nieuwe kennis in projecten wordt ontwikkeld. All4Talent-sluit aan bij de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen.
Het inrichten van een arbeidspool vraagt veel uithoudingsvermogen van ondernemers. Er is een leading ondernemer nodig. Commitment van de gemeente bij de arbeidspool is cruciaal. De continuiteit van de arbeidspool is afhankelijk van de projecten die bedrijven inbrengen.Onderzoek naar arbeidspools van MKB’ers die gezamenlijk willen voldoen aan verplichtingen vanuit social return in aanbestedingen en vanuit de Participatiewet/Quotumregeling. Het onderzoek richtte zich zowel op de juridische aspecten van de inrichting van een arbeidspool als op de ervaringen van ondernemers. De coöperatie was een van de vormen die centraal stond in dit onderzoek.
The consortium would like to contribute to structural reduction of post-harvest and food losses and food quality improvement in Kenyan avocado and dairy value chains via the application of technical solutions and tools as well as improved chain governance competences in those food chains. The consortium has four types of partners: 1. Universities (2 Kenyan, 4 Dutch), 2. Private sector actors in those chains, 3. Organisations supporting those chains, and 4. Associate partners which support category 1 to 3 partners through co-financing, advice and reflection. The FORQLAB project targets two areas in Kenya for both commodities, a relatively well-developed chain in the central highlands and a less-develop chain in Western-Kenya. The approach is business to business and the selected regions have great potential for uptake of successful chain innovations as outcome of research results. The results are scalable for other fresh and processed product chains via a living lab network approach. The project consists of 5 work packages (WPs): 1. Inventory , status quo and inception, 2. Applied research, 3. Dissemination of research outputs through living lab networks, 4. Translation of project output in curricula and trainings, and 5. Communication among partners and WPs. The applied research will be implemented in cooperation with all partners, whereby students of the consortium universities will conduct most of the field studies and all other partners support and interact depending on the WPs. The expected outcomes are: two knowledge exchange platforms (Living Labs) supported with hands on sustainable food waste reduction implementation plans (agenda strategy); overview and proposals for ready ICT and other tech solutions; communication and teaching materials for universities and TVETs; action perspectives; and knowledge transfer and uptake.