Dit document geeft middels ontwerprichtlijnen antwoord op de vraag; “Op wat voor manier kunnen ouders van het ToP programma digitaal ondersteund worden door zorgprofessionals om (thuis) zelfstandig (betrouwbare) informatie te vinden die helpt bij het begeleiden van de ontwikkeling van hun prematuur geboren kind?” Voor het beantwoorden van deze vraag zijn interviews en focusgroepen gehouden met zorgprofessionals en ouders. Deze interviews zijn geanalyseerd en verwerkt tot ontwerprichtlijnen van een systeem dat ouders kan ondersteunen in het zelfstandig vinden van betrouwbare informatie. De ontwerprichtlijnen bestaan uit een doelgroepomschrijving, lijst van eisen, systeem diagram en interface concepten.Behoefte InventarisatieOm informatie over de behoeftes en mogelijkheden voor een informatieplatform te verzamelen zijn interviews afgenomen met ouders en professionals die participeren in het ToP programma. Er zijn twee focusgroepen met totaal 13 professionals en 10 interviews met ouders gehouden. Hieruit is naar voren gekomen dat er vraag is naar gepersonaliseerde informatie betreffende het prematuur geboren kind. Denk hierbij aan gedoseerde afgifte van informatie, en informatie over specifieke complicaties of aandoeningen dat het prematuur geboren kind zou kunnen hebben. Ouders komen nu vaak bij informatie terecht die niet relevant of toepasbaar is voor hun kind en situatie. Uit ons onderzoek bleek dat ouders en professionals behoefte hebben aan een (online) applicatie als aanvulling op het ToP programma. Deze applicatie zal moeten aangeven in wat voor ontwikkelingsfase het kind zich bevindt; zal rekening moeten houden met de tijdsverloop van de ontwikkeling van het prematuur geboren kind; en zal deelbare informatie moeten bevatten voor de sociale omgeving, zoals grootouders.OntwerprichtlijnenNa het analyseren van de behoeftes zijn er ontwerprichtlijnen opgesteld voor een te realiseren informatieplatform. De richtlijnen bestaan uit een doelgroepomschrijving, lijst van eisen en conceptuele vormgeving.Om op maat informatie aan te bieden aan ouders in verschillende situaties en achtergronden (zoals ouders die moeite hebben met de Nederlandse taal), dient informatie bij voorkeur beschikbaar zijn in verschillende media type, denk hierbij aan tekst, audio, video, animatie en schematische weergaven. De betrouwbaarheid van de informatie moet aangegeven zijn middels bronvermelding. Verder moet de informatie gemakkelijk doorzoekbaar zijn via een zoekfunctie dat gebruik maakt van tagging. Er zijn verschillende gebruikersinterfaces voorgesteld, die informatie beter inzichtelijk en doorzoekbaar moeten maken. De concepten zijn: een document structuur, fase structuur en visuele structuur.Het platform dient beschikbaar te zijn als: smartphone app (Android en iPhone) en website. De interface is toegankelijk en sluit aan bij bekende applicaties van de doelgroep. Het platform heeft een aparte server voor het tonen van statische publieke informatie. Voor de opslag van persoonlijke en medische gegevens wordt een losse, extra beveiligde, server gebruikt welke voldoet aan de wetgeving Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).ConclusieDe gepresenteerde ontwerprichtlijnen geven een voorstel voor een online platform als antwoord op de hoofdvraag. Deze richtlijnen kunnen doorontwikkeld worden naar een prototype platform.
RSS staat voor Rich Site Summary. Maar ook voor Real Simple Syndication en voor RDF Site Summary. De deskundigen zijn het er dus duidelijk nog niet over eens. De verschillende benamingen hebben wel dezelfde inhoudelijke betekenis: RSS wordt gebruikt door content-providers om digitale informatiestromen te kunnen genereren, publiceren en -nog belangrijker- deze wereldwijd onvertraagd over het internet te kunnen distribueren. Meerdere informatiestromen (RSS-feeds) kunnen door de ontvanger weer worden gebundeld in één persoonlijk informatiekanaal. Vanwege die laatste eigenschap wordt RSS ook wel het syndicatie-protocol genoemd.
Depressieklachten bij adolescente meisjes vormen een belangrijk probleem voor de volksgezondheid. Depressiepreventie staat bijgevolg hoog op de agenda van de Rijksoverheid alsook bij Rotterdamse middelbare scholen. Co-ruminatie, d.w.z. het excessief bespreken van problemen en negatieve gevoelens in hechte vriendschappen, is bij meisjes een kernfactor in het ontstaan, continueren en escaleren van depressieklachten. Rotterdamse middelbare scholen krijgen moeilijk in beeld welke vriendinnen (leerlingen) gevaarlijk co-ruminatiegedrag laten zien en ervaren dientengevolge ernstige handelingsverlegenheid in het effectief beïnvloeden van dit co-ruminatiegedrag en de daarmee samenhangende depressieklachten. Het is belangrijk dat scholen de beschikking krijgen over een effectief depressiepreventieprogramma, met de dyadische relatie tussen co-ruminerende meisjes als focus van interveniëren. Een dergelijk programma bestaat echter nog niet. Met voorliggende projectaanvraag beoogt ons multidisciplinaire Happy Friends, Positive Minds-consortium (HFPM) een eerste impuls te geven aan de ontwikkeling van een stepped-care, school-based depressiepreventieprogramma voor meisjes. Onderdeel van dit stepped-care programma is de interactieve App je Happy-app met dashboardfunctie, waarmee schoolprofessionals de ontwikkeling van meisjes kunnen monitoren en kunnen ondersteunen. We vragen financiering aan voor de eerste fase van de ontwikkeling van de App je Happy-app, een applicatie die vriendinnen gaat ondersteunen hun co-ruminatiegedrag te doorbreken en om te buigen naar gezamenlijke, uitdagende, en ontspannende fysieke activiteiten en positieve communicatie en sociale interacties in hun dagelijkse leven. Hierdoor zal het risico op chronische, klinische depressie verminderen. Concreet beogen we met voorliggend projectvoorstel middels conceptuele sprints en co-creatie tijdens een driedaagse Hackaton en daaropvolgende doelgroepen-tests de innovatievraag te beantwoorden hoe we de werkzame mechanismen van de App je Happy-app moeten vormgeven zodat de app effectieve impact kan sorteren op het terugdringen van co-ruminatiepatronen en daarmee samenhangende depressieklachten bij adolescente meisjes.
In de afgelopen jaren zijn er verschillende pogingen gedaan om te komen tot een nationale agenda in het sportonderzoek. Er zijn verschillende onderzoeksprogramma’s geschreven, maar deze hebben nog geen nationale inbedding en invulling gekregen. In deze processen zijn hogescholen en het praktijkgericht onderzoek zijdelings en vaak op afstand betrokken. Op het terrein van sport en bewegen zijn veel ontwikkelingen gaande. Het Topteam Sport is opgericht, de Nationale Kennisagenda Sport is opgesteld, er wordt gewerkt aan een Route Sport en Bewegen binnen de NWA, internationaal wordt samengewerkt met Brazilië en mogelijk Japan (afgeleid van de Olympische Spelen). Het oprichten van een platform praktijkgericht sportonderzoek helpt om goed bij bovenstaande ontwikkelingen aan te sluiten. De meerwaarde van het platform ligt in het verbinden om te programmeren en te valideren. Het platform verbindt lectoren vanuit het domein van sport en bewegen onderling, maar ook worden cross-sectorale verbanden gelegd met lectoren uit andere sectoren.Het bedrijfsleven en werkveld kunnen makkelijker aanhaken en daardoor wordt de vraagsturing efficiënter ingericht. Programmeren is beter mogelijk doordat lectoren, bedrijfsleven en sport en beweegpraktijk verbonden zijn in het platform. Massa, clustervorming en focus zorgen voor een efficiënte en effectieve ontwikkeling en benutting van kennis. Bij valideren gaat het over het verhogen van de kwaliteit en de toepasbaarheid van het sportonderzoek. Het platform streeft er tevens naar om een rol/taak te verkrijgen in landelijke beoordelingssystemen voor de kwaliteit van de sport. De lectorenkamer van het Hogescholen Sport Overleg (HSO) vormt, met ondersteuning van het Kenniscentrum Sport, de leidende coalitie voor het platform. Het HSO is een overleg van hogescholen met een sportopleiding (8 hogescholen). Kenniscentrum Sport vervult de secretariaatsrol voor het platform en brengt haar netwerk in.
TraCS3submitted to the 3nd Interreg Europe programme call Priority 1.1 (Deadline: the 30th of June 2017) Project duration: 5 years (Phase I will last 3 years: 6 Semesters and Phase II - 2 years: 4 Semesters)Project budget: 1,75 M Euro Partner contribution: 263,5 K EuroThe TraCS3 project addresses challenges how to improve the support for regional innovation infrastructure, its better employment and involvement in global innovation values chains, increase innovation capacities to build innovation and research excellence in the regions and how to enable interregional collaboration to help the regions open up their innovation potential to the world. Regional innovation infrastructures and innovation capacities are the backbone of dynamic regional innovation eco-systems. To innovate, industry, especially SMEs, partly rely on research and innovation institutions and their capacities to provide access to the necessary technology infrastructures for upscaling, prototyping and validation of new solutions before they can enter the market. In this context, partners will look for ways to stimulate the development and utilisation of innovation infrastructures, to find gaps, look for opportunities to address them and support further collaboration between existing infrastructures increasing innovation capacities. Seeking to strengthen regional innovation potential through the interregional collaboration, partners will explore opportunities to establish/improve financial schemes for the ERDF use outside programmes' area.