Met goede didactiek kunnen ook kleuters zinvol bezig zijn met drijven en zinken. Van die zorgvuldige didactiek kunnen wij nog heel wat leren. Niet voor niets begint natuurkunde als afzonderlijk vak pas in de tweede klas van het middelbaar onderwijs. Maar juf Ans trekt zich daar niets van aan: drijven en zinken in groep 1&2, tien kinderenvan 4 en 5 jaar. Ik mag het filmen om materiaal te verzamelen voor nascholing en colleges vakdidactiek op de pabo.
DOCUMENT
In opdracht van de VO-raad is in samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs, Internationale Schakelklassen (ISK) en samenwerkingsverbanden in kaart gebracht hoe het onderwijs aan nieuwkomersleerlingen van 12 tot 18 jaar het beste kan worden vormgegeven. Daarbij geholpen door experts uit de psychosociale hulpverlening, ouderorganisaties, de Onderwijsinspectie en het ministerie van OCW en aangevuld met wetenschappelijke kennis over onderwijs aan nieuwkomersleerlingen. Deze kennis is gebundeld in de handreiking ‘Nieuwkomers in het voortgezet onderwijs’ De handreiking wordt in delen uitgebracht. In juli werd het eerste deel gepubliceerd, dat zich richt op het thema 'Nieuwkomers welkom heten'. Op 1 oktober is hier het deel over ‘Taal, talen en talenten' aan toegevoegd. Later volgen nog delen over ‘Regionaal samenwerken’ en ‘Maatwerk bieden’.
DOCUMENT
De talentenwijzer is gebaseerd op onderzoek dat positieve feedback en stimulering studenten helpt bij het (verder) onwtikkelen van hun talenten. Interessant materiaal voor bijv. studieloopbaanbegeleiding.
DOCUMENT
We noemen ze ‘nieuwkomerskinderen’. Maar zijn het niet gewoon kinderen? Kinderen die we net als alle andere leerlingen op onze basisscholen hoogwaardig onderwijs moeten bieden in een doorlopende lijn? Daar ligt een grote verantwoordelijkheid. Hoe ontdek je wat de nieuwkomers nodig hebben? Hoe maak je gebruik van hun onderwijservaring, hun talen, hun achtergrond? Hoe neem je hen op in een groep met leeftijdsgenoten? Deze handreiking biedt een nieuw perspectief op het onderwijs aan nieuwkomers. Inzichten in tweedetaalverwerving en taaldidactiek wijzen de weg naar een meerjarig integratiemodel dat bestaat uit eerste opvangfase, instapfase en doorgroeifase. Daarbij is van meet af aan contact met Nederlandstalige leeftijdgenoten cruciaal: voor de kinderen zelf, de klas en de school. Integratie komt van twee kanten. Zo’n nieuwe benadering reikt verder dan een jaar opvang met Nederlands als tweede taal. En vraagt veel van iedereen rondom en op de basisschool, in het bijzonder van leerkrachten. De ambitie een sociale setting te scheppen voor samen leven en samen leren, de competentie om door de jaren heen taalsteun op maat te bieden, de kunde om dagelijkse taal en schooltaal te helpen ontwikkelen. De makers van deze handreiking laten het niet bij woorden alleen, ze geven ook handige tips en praktische aanwijzingen.
DOCUMENT
Het nieuwe leren wordt gesitueerd in een context van ontwikkelingen in het denken over onderwijzen, opleiden en organiseren. Bi het nieuwe leren gaat het niet alleen om het leren van de leerlingen, maar ook om een paradigmaverschuiving in het denken over onderwijs; een rechtstreeks gevolg van paradigmaverschuiving in de wetenschap. Hierna wordt in vogelvlucht geïnventariseerd welke implicaties de theorieën over leren en ontwikkelen hebben voor het onderwijs en voor het ontwerpen van leerarrangementen. Daarna wordt de overstap gemaakt naar de complexe beroepspraktijk. Hoe kan deze het beste begrepen worden: door een reductie van die complexiteit en het zoeken naar algemeen geldende verklaringen achteraf of door een systeemdynamische analyse van die werkelijkheid en in dialoog met betrokkenen op zoek gaan naar werkzame principes en causal loops? In het vervolg worden twee tot nu toe in de literatuur over het nieuwe leren nog weinig aan bod gekomen aspecten geïntroduceerd. Hoe organiseren we het leren en hoe werkt dat bij een nieuwe generatie leerlingen? Dan wordt geprobeerd de slag te maken van de principes van het nieuwe leren naar het ontwerpen van leerarrangementen waarin dat nieuwe leren mogelijk wordt. Er wordt een voorlopig denkraam gepresenteerd, dat in de projecten binnen dit lectoraat een heuristische functie kan vervullen bij het verder zoeken naar ontwerpparameters. Tenslotte wordt het werkprogramma van het lectoraat en de kenniskring globaal geschetst.
DOCUMENT
Uit de geschiedenis en uit vele bronnen, blijkt dat bij bijvoorbeeld wetenschap, literatuur, kunst en muziek de meest interessante resultaten het gevolg zijn van allerhande toevalligheden. Dit wordt aangeduid met de term serendipiteit. Serendipiteit is dan de kunst van het vinden van iets waardevols, terwijl je daar niet naar op zoek bent. Maar het houdt wel in dat het belangrijk is om alert te zijn en open te staan voor toevalligheden en signalen. Het SerendipiteitSpel laat spelers op speelse wijze ervaren dat de belangrijkste ontdekkingen in het leven, in loopbanen, in relaties, niet gepland zijn. Maar zijn ze toevallig? Of kun je het toeval leren te ontdekken voordat het je toe valt?
DOCUMENT
Met de uitgangspunten van Meervoudige Intelligentie ga je als leerkracht anders kijken naar kinderen. Elk kind is uniek en op allerlei verschillende manieren knap. Het gaat er niet langer om hoe knáp een kind is, maar hóe het kind knap is! Dit artikel is een aanzet om op deze manier te kijken naar de kinderen in de groep én vanuit dit uitgangspunt met de speel/leeromgeving en het totale onderwijsaanbod aan de slag te gaan.
DOCUMENT
De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam (verder DMO te noemen) heeft namens de Stuurgroep Brede Talentontwikkeling/ Jong Burgerschap het lectoraat School en Omgeving in de grote stad om een onderzoek gevraagd aan onder jongeren tussen 18 en 23 jaar naar Brede Talentontwikkeling (verder BTO te noemen) en participatie, uit te voeren door studenten. De volgende onderzoeksvraag stond daarbij centraal: ‘Welke talenten ontwikkelen jongeren tussen de 18 en 23 jaar, welke rol speelt hun onderwijsinstelling en de buurt hierbij en in hoeverre participeren jongeren in het aanbod van brede talentontwikkeling in Amsterdam?’ Het onderzoek is uitgevoerd door studenten in een leersituatie. Het maakte deel uit van de Leerpraktijk Jeugdparticipatie, een vak dat alle studenten in het eerste jaar van de pedagogiekopleiding volgen. De nadere analyses en rapportage zijn verder verzorgd vanuit het lectoraat. De doelen van dit onderzoek zijn drieledig. Ten eerste streeft de gemeente Amsterdam naar participatie van jongeren bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Een manier hiervoor is studenten van de Hogeschool van Amsterdam, zelf vaak in de leeftijd tussen 18 en 23, een onderzoek te laten uitvoeren onder hun leeftijdsgenoten. Hiermee heeft het onderzoek een zogenaamd ‘peer-to-peer-karakter’. Ten tweede raken de studenten door de uitvoering van dit onderzoek beter bekend met de leefwereld van jongeren. Omdat dit onderzoek uitdrukkelijk is gericht op Amsterdamse jongeren, leren de hogeschoolstudenten hen beter kennen en krijgen zij meer inzicht in wat hen beweegt en motiveert. Dit is belangrijk voor deze pedagogen-inopleiding, omdat het waarschijnlijk is dat zij later in een grootstedelijke omgeving zullen gaan werken. Ten derde heeft dit onderzoek uiteraard een inhoudelijk doel. Het beoogt meer inzicht te geven in hoe actief jongeren tussen de 18 en 23 jaar zijn op het gebied van BTO, waar zij te bereiken zijn en in hoeverre zij (willen) participeren bij de vormgeving van het aanbod. Deze rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 bespreken we wat er vanuit beleid, onderzoek en theorie bekend is over BTO door jongeren en over jeugdparticipatie. In dit hoofdstuk bakenen we beide thema’s nader af zodat er ook daadwerkelijk onderzoek naar kan worden gedaan door de studenten in de praktijk. Hoofdstuk 3 bevat de opzet van het onderzoek en een beschrijving van de onderzoeksgroep. In hoofdstuk 4 komen de resultaten van het onderzoek aan bod. Het is een geïntegreerd verslag van zowel de resultaten van de enquête als de opbrengsten van de interviews
DOCUMENT
Meer dan ooit hebben universiteiten aandacht voor jonge wetenschappelijke talenten. Een vergrijzend personeelsbestand gecombineerd met krapte op de arbeidsmarkt van hogeropgeleiden noodzaken faculteiten een beleid te ontwikkelen om jonge talenten enthousiast te maken en te houden voor het werk als wetenschapper. Maar welk beleid hebben faculteiten ontwikkeld om jonge talenten te binden en boeien? Levert dit de gewenste resultaten op? En hoe kan het beter?
DOCUMENT