In dit artikel staat auteur stil bij problemen die voortkwamen uit de autonome positie van de professional, en bij de oplossingen die bedacht zijn om het handelen van de professional transparanter en efficiënter te maken en de effecten ervan te meten.
Volgens berekeningen van het Sociaal en Cultureel Planbureau kan zorgdomotica de collectieve lasten per Nederlander jaarlijks met maximaal € 6000 terugdringen bij een eenmalige investering van € 7500 per woning en een klein jaarlijks onderhoudsbudget. Thuiszorgorganisatie MiddenLand heeft daarom besloten de cliënten die te maken hebben gehad met valincidenten in de woning, de beschikking te geven over een valdetectiesysteem op basis van infraroodsensoren en drukmatten. De organisatie vraagt zicht af wat er nodig is om het systeem in de woning aan te kunnen brengen, zoals aansluitingen voor dataverkeer, het aanbrengen van eventuele leidingen en onderhoud.
Er is behoefte aan meer kennis en ondersteuning bij het implementeren van effectieve valpreventieinterventies in de wijk, waar ouderen zelfstandig thuis wonen. Omdat vallen een multifactorieel probleem is en er vele soorten valpreventie-interventies bestaan, is interprofessionele samenwerking gewenst. Door literatuuronderzoek en in focusgroep-bijeenkomsten met verschillende professionals is onderzocht wat bevorderende en belemmerende factoren zijn bij succesvolle interprofessionele samenwerking op het gebied van valpreventie, en welke strategieën effectief zijn. De belangrijkste conclusie is, dat voor het bevorderen van interprofessionele samenwerking coördinatie, communicatie en informatie cruciale factoren zijn. Daarnaast is ook uitwisseling van evidence based kennis en samenwerking met andere stakeholders belangrijk.
Ouderen hebben bij een stijgende leeftijd een grotere kans op frailty (kwetsbaarheid), een toestand van verminderde reservecapaciteit die ontstaat door afname van fysieke, psychologische en sociale capaciteit. Een relatief kleine aandoening of gebeurtenis kan een sterke achteruitgang in functioneren en zorgafhankelijkheid veroorzaken, waardoor ernstige complicaties kunnen ontstaan, zoals valincidenten, ziekenhuisopname en vroegtijdig overlijden. Het is daarom van belang dat (toekomstige) zorgverleners vroegtijdig en adequaat ingrijpen om frailty te voorkomen/verminderen. Dit project is ingebed in het Centre of Expertise Healthy Ageing (speerpunt FRAILTY), het Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health Care and Nursing (LAHC) en het SPRONG-onderzoeksprogramma FAITH, welke focust op frailty. Praktijkpartners maken structureel onderdeel uit van FAITH en van het lectoraat. Het onderzoek sluit aan bij bestaande innovatie-/kenniswerkplaatsen waarin onderwijs, onderzoek en praktijk al samenwerken. Op dit moment worden o.a. de behoeften van werkveldpartners geïnventariseerd door een student aan de hand van interviews. Er zijn veel instrumenten voorhanden om de frailty status van een cliënt te bepalen. Echter deze worden in de praktijk vaak niet gebruikt. De (toekomstige) professional beoordeelt frailty soms helemaal niet of alleen globaal op eigen oordeel. Het gevolg hiervan is dat de cliënt niet optimaal behandeld wordt met alle medische en economische (kosten) gevolgen van dien. Het doel van dit project is om: • Het professioneel handelen te versterken door het concept frailty toepasbaar te maken voor de zorgpraktijk en het zorgonderwijs • Toepasbare assessmenttools te ontwikkelen waarmee frailty beoordeeld kan worden en leidend kunnen zijn in de keuze voor interventies en dit te implementeren in het onderwijs • Te analyseren wat de kostenbesparing is voor de gezondheidszorg als de professional het bruikbare meetinstrument of set instrumenten tijdig en optimaal inzet vergeleken met de huidige situatie waarin dit niet gebeurt (zoals boven beschreven). Bedoeling is om de postdoc-positie na 2 jaar te continueren en structureel te maken.
In Nederland leven 300.000 mensen met de gevolgen van een beroerte. De voornaamste problemen na een beroerte worden veroorzaakt door het niet meer goed kunnen lopen en staan. Opnieuw leren lopen is dan ook een van de primaire doelstellingen gedurende het revalidatietraject. Na ontslag ondervindt 60% nog steeds restverschijnselen. Daarnaast hebben mensen na een beroerte een hoge kans op terugval. Zo hebben ze een hoge kans op een recidief beroerte maar ook valincidenten hebben consequenties voor achteruitgang. Ongeveer 150.000 mensen in de chronische fase na beroerte valt minstens twee keer per jaar. Een val kan de oorzaak zijn van botbreuken, invaliditeit en zelfs van sterfte. Het doel van dit project is het ontwikkelen en implementeren van een objectief meetsysteem binnen het klinisch revalidatietraject na een beroerte. Dit meetsysteem is gebaseerd op een bewegingssensor en is in staat de kwaliteit van lopen en balans betrouwbaar te meten. Door eenduidig en objectief te meten, verzamelen we normdata. Met deze normdata kunnen we aan het einde van dit project de progressie monitoren, een prognose stellen, subgroepen maken en het risico op vallen voorspellen tijdens de revalidatie. Hiermee willen we revalidatie na beroerte verder personaliseren en dus verbeteren. Dit project bestaat uit zes werkpakketten. Werkpakket 1 begint met de ontwikkeling van valide en betrouwbare meetopstelling die goed haalbaar is in de revalidatie instellingen. In werkpakketten 2 tot en met 5 wordt normdata verzameld conform het meetprotocol van werkpakket 1. Werkpakket 2 en 4 richten zich op de ontwikkeling van het systeem en klinische waardevolle informatie zoals progressie, prognose en valrisico. Werkpakket 3 en 5 richten zich op het vergelijken en toevoegen van het systeem ten opzichte van de huidige meetinstrumenten. Werkpakket 6 helpt bij het omzetten van ruwe sensor data tot daadwerkelijke bruikbare informatie over kwaliteit van lopen en balans en gepersonaliseerde predictiemodellen.
In Nederland leven 300.000 mensen met de gevolgen van een beroerte. De voornaamste problemen na een beroerte worden veroorzaakt door het niet meer goed kunnen lopen en staan. Opnieuw leren lopen is dan ook een van de primaire doelstellingen gedurende het revalidatietraject. Na ontslag ondervindt 60% nog steeds rest verschijnselen. Daarnaast hebben mensen na een beroerte een hoge kans op terugval. Zo hebben ze een hoge kans op een recidief beroerte maar ook valincidenten hebben consequenties voor achteruitgang. Ongeveer 150.000 mensen in de chronische fase na beroerte valt minstens twee keer per jaar. Een val kan de oorzaak zijn van botbreuken, chronische invaliditeit en zelfs van sterfte. Het doel van dit project is het ontwikkelen en implementeren van een objectief meetsysteem binnen het klinisch revalidatietraject na een beroerte. Dit meetsysteem is gebaseerd op een bewegingssensor en is in staat de kwaliteit van lopen en balans betrouwbaar te meten. Door eenduidig, gestructureerd en objectief te meten verzamelen we normdata. Met deze normdata kunnen we aan het einde van dit project; de progressie monitoren, een prognose stellen, subgroepen maken en het risico op vallen voorspellen tijdens de revalidatie. Hiermee willen revalidatie na beroerte verder personaliseren en dus verbeteren. Dit project bestaat uit zes werkpakketten. Werkpakket 1 begint met de ontwikkeling van valide en betrouwbare meetopstelling welke goed haalbaar is in de revalidatie instellingen. In werkpakketten 2 tm 5 wordt normdata verzameld conform het meetprotocol van werkpakket 1. Werkpakket 2 en 4 richten zich op de ontwikkeling van het systeem en klinische waardevolle informatie zoals progressie, prognose en valrisico. Werkpakket 3 en 5 richten zich op het vergelijken en toevoegen van het systeem ten opzichte van de huidige meetinstrumenten. Werkpakket 6 helpt bij het omzetten van ruwe sensor data tot daadwerkelijke bruikbare informatie over kwaliteit van lopen en balans en gepersonaliseerde predictiemodellen.