Full text beschikbaar met HU-account in Boomportaal Onderzoek naar de oorzaken van antisociaal gedrag is van oudsher gericht op de invloed van sociale en psychologische factoren, maar in toenemende mate worden ook biologische factoren onderzocht. Het is lang niet altijd duidelijk met welk type factor we te maken hebben. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de verschillende redenen waar een kind van een tienermoeder een verhoogd risico op de ontwikkeling van antisociaal gedrag heeft. Sociaal gezien is de kans groot dat een tienermoeder haar kind opvoedt onder ongunstige omstandigheden: ze woont in een slechte buurt, is laagopgeleid, werkeloos en verslaafd. Vanuit psychologische perspectief is het belangrijk om te vermelden dat meisjes die veel antisociaal gedrag vertonen en een lage intelligentie hebben, relatief vaker als tiener zwanger raken dan brave, intelligente meisjes. Baby's van tienermeisjes lopen meer risico op mishandeling en verwaarlozing en voor de geboorte kampen zij met de biologische gevolgen van middelengebruik of ervaren stress van de moeder. Daarnaast is sprake van genetische invloed, bijvoorbeeld op persoonlijkheidskenmerken als impulsiviteit en agressiviteit, van zowel de moeder als de vader, want antisociale meisjes krijgen doorgaans een relatie met antisociale jongens. Een sociale factor als drugsgebruik kan tijdens de zwangerschap biologische gevolgen hebben voor de baby, met een negatieve uitwerking op de intelligentie-ontwikkeling (psychologische factor), wat de kans verhoogt dat het kind later laagopgeleid zal blijven(sociale factor)
LINK
Met dit onderzoek is getracht een indruk te krijgen van de overtuigingen die er in de praktijk bestaan ten aanzien van effectief ingrijpen om de ontwikkeling van ernstig crimineel gedrag in de adolescentie te voorkomen. Bij dit onderzoek is aan alle kanten de breedte opgezocht. Er is gekeken naar een brede range van factoren die van invloed zijn op een antisociale ontwikkeling en naar een heel scala aan inter-venties dat hierop aan kan grijpen. Dit heeft een breed overzicht van mogelijke aangrijpingspunten en daarop aansluitende, beschikbare interventies opgeleverd. De bij de praktijk opgehaalde resultaten dui-den op grote overeenstemming tussen respondenten over de prioritering van beschikbare interventies. Daarbij zien de respondenten duidelijk meerwaarde, voor de gehele ontwikkelingsperiode, in het ver-sterken van goed opgroeien (universele preventie) nog vóór er sprake is van problematisch antisociaal of delictgedrag. In grote lijnen zijn respondenten het ook eens over het inzetten van interventies gericht op het bijsturen in reactie op zorgwekkende signalen (primaire preventie) of op het stoppen en ombui-gen van delictgedrag (secundaire preventie). Wel is de mate van overeenstemming daarvoor iets min-der groot dan bij universele preventie. Praktijkprofessionals, onderzoekers en ervaringsdeskundigen sluiten met hun keuze voor deze interventies vooral aan bij interventies gericht op Familie, Kind en School om bijtijds in te grijpen op een antisociale ontwikkeling. Voor het bij bewoners versterken van gedeelde opvattingen rondom prosociaal gedrag in hun buurt is minder support, maar in de literatuur zijn er duidelijke aanwijzingen die het belang ervan onderschrijven. Tenslotte toont de literatuurstudie de meerwaarde om interventies multimodaal in te zetten, maar de wijze waarop dit het meest effectief is vraagt om aanvullend onderzoek. De resultaten van dit onderzoek bieden houvast voor beleidskeuzes, zowel landelijk als meer regionaal en lokaal. In respons op gesignaleerde problemen kan als eerste stap, met de praktijkprofessionals, lo-kaal informatie verzameld worden over: • beschikbare interventies voor 0-15 jarigen, gericht op Kind, Familie, School en Buurtfactoren op de verschillende preventieniveaus; • de wijze waarop deze interventies gecombineerd en multimodaal ingezet kunnen worden, best passend bij gesignaleerde problemen. • de keuze van interventies die ingezet kunnen worden als een antisociale ontwikkeling persistent en in toenemende mate ernstig blijkt te zijn. Ook kan er meer kennis opgedaan worden in het combineren van erkende interventies met ondersteunende vormen van advies, belangenbehartiging en begeleiding op dagelijkse stress verhogende om-standigheden. Beperkingen van het onderzoek liggen in: • de brede spreiding van respondenten waardoor zij als beroep of functie niet representatief zijn; • de beknopte vertaalslag van de interventies naar vragen in het Delphi-onderzoek die respondenten ruimte bood tot interpretatie; • de beperkte mate waarin respondenten op elkaars uitslag konden reageren.
DOCUMENT
Waarom ontstaat antisociaal of crimineel gedrag? Allerlei sociale, psychologische en neurobiologische factoren blijken hierbij van belang. Neurobiologische kennis is in de praktijk vaak afwezig. Professionals in het zorg- of veiligheidsdomein zouden gebaat zijn bij een toegankelijke onderwijsmodule. Brainstorm biedt kennisclips met basiskennis over het ontstaan van antisociaal en crimineel gedrag, met extra aandacht voor neurobiologische factoren.
LINK
Binnen NeurolabNL zal in de komende drie jaar onderzoek worden gedaan naar neurobiologische factoren die van invloed zijn op het ontstaan en het beloop van antisociaal gedrag bij kinderen en jongeren. Dit onderzoek roept echter ook ethische vragen op, die in een ethisch subproject van NeurolabNL worden onderzocht. Drie kwesties staan daarbij centraal. Hoe verhouden maatschappelijke veiligheidsbelangen en individuele welzijnsbelangen zich tot elkaar? Wat gebeurt er met jongeren met ernstige gedragsproblemen en/of afwijkingen van hun hersenontwikkeling in tijden dat er (nog) geen werkzame interventies bestaan? Welke positieve en negatieve effecten heeft toegenomen kennis over hun hersenen op kinderen en jongeren zelf? Dit artikel verscheen in het thema-nummer over hersenwetenschap, grensverlegging en ethiek.
DOCUMENT
Hoofdstuk 5 in Werken in gedwongen kader 5.1 Inleiding en relevantie voor de praktijk 5.2 Hele kleine geschiedenis van het onderzoek naar en theorieën over delinquent gedrag 5.3 Drie modellen voor ontstaan en ontwikkeling van delinquent gedrag 5.4 Basisprincipes over risicofactoren voor het ontstaan van delinquent gedrag 5.5 Welk gedrag is zorgelijk? 5.6 Tot slot
LINK
Hoofdstuk 5 in Werken in gedwongen kader 5.1 Inleiding en relevantie voor de praktijk 5.2 Hele kleine geschiedenis van het onderzoek naar en theorieën over delinquent gedrag 5.3 Drie modellen voor ontstaan en ontwikkeling van delinquent gedrag 5.4 Basisprincipes over risicofactoren voor het ontstaan van delinquent gedrag 5.5 Welk gedrag is zorgelijk? 5.6 Tot slot
MULTIFILE
Hoofdstuk 6 in Werken in gewongen kader Jacqueline Bosker, Andrea Donker, Anneke Menger en Peter van der Laan 6.1 Inleiding 6.2 Desistance: daderkenmerken en contextuele invloeden bij de afbouw van delinquent gedrag 6.3 Beïnvloeden van afbouw van delinquent gedrag 6.4 Een geïntegreerde visie op de afbouw van delinquent gedrag
MULTIFILE
Het doel van deze richtlijn is om hulpverleners handvatten te geven om jongeren met agressief gedrag effectiever te begeleiden. Het doel is dat patiënten meer inzicht krijgen in, en controle krijgen over hun agressieve gedrag. Dat draagt bij aan een gezonde psychosociale ontwikkeling van de jongere, aan een veiliger behandelklimaat binnen de behandelsetting en een prettiger werkklimaat voor hulpverleners Deel 1: Theoretische onderbouwing en aanbevelingen, die van belang zijn om goed met het interventiepakket te kunnen werken.
DOCUMENT
Psychiatrisch verpleegkundigen hebben in hun werk regelmatig te maken met mensen die ernstig lijden. Voor een aantal van deze mensen is dit lijden dusdanig ondraaglijk dat zij overwegen om hun leven te beëindigen, een aantal mensen doet dit ook daadwerkelijk. Gemiddeld plegen in Nederland 1600 mensen per jaar suïcide (CBS). Het aantal mensen dat een suïcidepoging doet is rond 94.000 per jaar en 410.000 mensen in de Nederlandse bevolking hebben weleens suïcidegedachten (Ten Have et al. 2006). Hoewel suïcide niet voorbehouden is aan mensen met een psychiatrische diagnose, blijkt uit onderzoek dat bij 47% tot 74% van alle mensen de suïcide is toe te schrijven aan psychiatrische problematiek (Cavanagh et al. 2003). Het uitvragen en bespreken van suïcidaal gedrag is een belangrijk aandachtspunt in elke psychiatrische behandeling. In aansluiting op de internationale term 'suicidal behavior' wordt suïcidaal gedrag gedefinieerd als het geheel aan gedachten, voorbereidingshandelingen en pogingen die een zekere intentie uitdrukken om zichzelf te doden (Hemert et al. 2012). Verpleegkundigen hebben een belangrijke functie in het signaleren, monitoren en behandelen van suïcidaal gedrag.
DOCUMENT
Voor wie is deze handreiking? Met deze handreiking willen we professionals ondersteunen bij het cultuursensitief omgaan met onbegrepen gedrag bij mensen met dementie thuis en hun mantelzorgers. We focussen ons daarbij op mensen met een migratieachtergrond. Wijkverpleegkundigen en casemanagers zorgen steeds vaker voor mensen met dementie met een migratieachtergrond en hun mantelzorgers. Onbegrepen gedrag zoals agressie of apathie komt veel voor bij mensen met dementie. De beroepsgroep weet vaak onvoldoende hoe om te gaan met onbegrepen gedrag bij deze doelgroep. Uit de praktijk blijkt echter dat de handreiking ook aansluit bij een bredere doelgroep. De term ‘cultuursensitief’ verwijst naar een brede sensitiviteit van professionals voor de invloed van cultuur, leefsituatie, (migratie)geschiedenis, minderheidspositie en achterstand op iedere persoon of groep. Deze handreiking is vooral bedoeld voor wijkverpleegkundigen en casemanagers dementie, maar ook andere professionals uit zorg en welzijn kunnen hier hun voordeel mee doen. Hierna gebruiken wij daarom de term ‘professional’.
DOCUMENT