Het leren uitvoeren van tests is essentieel voor een therapeut. Fysiotherapeutische testen kunnen uitstekend worden gebruikt als hulpmiddel bij het verbeteren van de technische vaardigheden van de therapeut. Fysiotherapeutische testen bestaat uit twee cd-roms die gebruikt kunnen worden om testen van het bewegingsapparaat (cd1) en het neurologische en vasculaire stelsel (de 2) beter onder de knie te krijgen. Bij iedere test is er een uitvoerig protocol beschreven en zijn aandachtspunten aangegeven. Daarnaast is er een videofragment opgenomen waarin de test wordt voorgedaan. Het protocol geeft informatie over onder andere de uitgangshouding van patiënt en de therapeut, handvaten, uitleg aan de patiënt, beoordeling en terugkoppeling. Bij de aandachtspunten wordt vermeld wanneer een test positief is en wat belangrijke details zijn bij het uitvoeren van de test. Het videofragment laat een fysiotherapeut zien die de volledige uitvoering van de test voordoet. Er wordt hierbij geen uitspraak gedaan over de indicatie of diagnostische conclusies. Aan het totstandkomen van deze twee cd-roms is meegewerkt door de hogescholen voor fysiotherapie van Arnhem, Nijmegen, Amsterdam, Brabant, Eindhoven, Enschede, Groningen, Limburg, Leiden, Rotterdam, Utrecht en de universiteit van Maastricht. Op de eerste cd-rom staan 108 testen voor het bewegingsapparaat. Ze zijn ingedeeld naar regio. De cd-rom behandelt de volgende regio s: pols/hand, schouder, elleboog, sacro-iliacaal, cervicaal, thorcaal, lumbaal, enkel/voet, knie en heup. Er is per regio een verdere onderverdeling in algemeen, musculair en arthrogeen. Op de tweede cd-rom staan 43 testen voor het vaat-zenuwstelsel. Bij de testen voor het zenuwstelsel worden reflexen, zenuwrektests, zenuwcompressietests, neurovasculaire tests en sensibiliteitstests besproken. Bij het vaatstelsel komen vaattests, neurovasculaire, compressietests en overige tests aan de orde.
Interview met Sjoerd van den Heuvel. HR-professionals willen meer doen met data, maar zij missen daarvoor de kennis en vaardigheden. Dat blijkt uit onderzoek dat de Hogeschool Utrecht heeft uitgevoerd onder leden van AWVN. Hoe tilt u people analytics in uw organisatie naar een hoger plan?
Kinderen met een (erfelijke) bindweefsel aandoening hebben vaak (chronische) pijnklachten en een verminderde participatie en kwaliteit van leven. Door onvoldoende kennis en expertise in de 1ste en 2de lijn zijn kinderfysiotherapeuten en andere paramedici niet goed in staat om deze kinderen goed, op maat gesneden te helpen. Samen met hen, kinderen, ouders en experts, worden een meetstraat voor diagnose en monitoring van lichaamsfuncties, activiteiten en participatie en interdisciplinaire behandelmodules ontwikkeld, alsook een nieuw zorgpad. Aan de hand van de vraagarticulatie vanuit de beroepspraktijk en de ‘state of the art’ is de volgende algemene onderzoeksvraag opgesteld: “Welke problemen in fysiek-, psychosociaal- en maatschappelijk functioneren zijn aanwezig bij kinderen met een (erfelijke) bindweefsel aandoening, welke factoren werken belemmerend of bevorderend en hoe zijn deze factoren met een behandeling zodanig te beïnvloeden dat het functioneren van kinderen met bindweefselaandoeningen verbetert?”. Honderdvijftig kinderen met erfelijke bindweefselaandoeningen en hun ouders vanuit Amsterdam en Gent worden in het onderzoek betrokken. Aan de hand van vragenlijsten en fysieke metingen worden het fysiek functioneren, de sociaal-emotionele ontwikkeling en het maatschappelijk functioneren in kaart gebracht. Er wordt een op maat gesneden behandeling gemaakt waarbij de nadruk zal liggen op het fysiek functioneren en het gedrag. De behandeling wordt in een haalbaarheidsstudie onderzocht op toepasbaarheid en resultaten. De doelstelling van het consortium is om nieuwe kennis te ontwikkelen over a) bindweefselaandoeningen bij kinderen en b) de behandeling van deze aandoeningen bij kinderen door professionals in de 1e en 2e lijn. De ambitie bestaat om er met een betere diagnose en behandeling voor te zorgen dat de problemen/belemmeringen die de kinderen ervaren door de aandoening worden verminderd. De kennis die in dit project wordt ontwikkeld over diagnostiek, risicoschatting en behandeling is ook relevant voor kinderen met andere chronische aandoeningen in voornamelijk het bewegingsapparaat. Docenten, studenten en onderzoekers van de opleiding Fysiotherapie, Oefentherapie, Verpleegkunde en Ergotherapie van de Faculteit Gezondheid van de Hogeschool van Amsterdam, de beroepspraktijk uit de 1e lijn van Groot-Amsterdam, het expertiseteam voor bindweefselaandoeningen in het AMC te Amsterdam en het expertiseteam voor bindweefselaandoeningen in UZ te Gent (België), alsook de patiëntenverenigingen van het Ehlers-Danlos syndroom en het Marfan syndroom zijn bij deze onderzoek aanvraag betrokken.
Een consult bij de eerstelijns fysiotherapeut duurt ongeveer 30 minuten en tijdens dit consult wordt veel informatie uitgewisseld tussen fysiotherapeut en patiënt. Vooral bij klachten aan het bewegingsapparaat zoals rug-, nek- en/of schouderpijn geven de verbale uitingen van patiënten indicaties voor eventuele aanwezigheid van psychosociale factoren die samenhangen met een ongunstige prognose. In lijn met aanbevelingen door zorgverzekeraars en de richtlijnen van het KNGF, zal de fysiotherapeut doorgaans echter de prognose inschatten door vragenlijsten af te nemen. Nadeel van dergelijke vragenlijsten is echter dat ze belastend zijn voor de patiënt en veel tijd vragen om in te vullen. Dit geldt in het bijzonder voor fysiotherapiepatiënten met een lage sociaaleconomische achtergrond en daarmee samenhangende gebrekkige taal- en gezondheidsvaardigheden. Juist omdat deze groep oververtegenwoordigd is onder genoemde patiëntengroepen, is het raadzaam te onderzoeken welke verbale en schriftelijke uitingen van patiënten indicatief zijn voor een ongunstige prognose. Meer kennis over deze uitingen (signaalwoorden) kan de fysiotherapeut helpen om een inschatting te maken of de patiënt een ongunstige prognose heeft, en aanknopingspunten bieden om de communicatie aan de individuele patiënt aan te passen. Dit draagt bij aan een persoonsgerichte benadering die de behandeling beter laat aansluiten bij patiënten die ‘at risk’ zijn om chronisch te worden. In het voorgestelde onderzoek wordt gebruik gemaakt van 50 bestaande geluidsopnames uit eerdere projecten en worden 20 nieuwe geluidsopnames gemaakt bij patiënten met een lage sociaaleconomische status. De uitingen van de patiënten in de consulten worden gecodeerd volgens een gevalideerde methodiek en gerelateerd aan angst, gemeten met een korte vragenlijst voorafgaand aan het consult. Met de opbrengst van de analyses wordt in co-creatie met patiënten en fysiotherapeuten onderzocht hoe geïdentificeerde taaluitingen (signaalwoorden) betekenisvol benut kunnen worden voor inschatting van de prognose en behandeling.