Brownfields is een container begrip voor verlaten, ondergebruikte, verloederde en her te gebruiken gebieden. Ze bestaan uit (voormalige) industriële, militaire, infrastructurele en commerciële terreinen. Brownfields kennen milieuproblemen als gevolg van (bodem)verontreiniging, vastgoedproblemen en/of sociale problemen, of het beeld bestaat dat deze problemen er zijn. De problematiek kan dus zowel reëel als vermoed zijn. Hergebruik van Brownfields vraagt om maatregelen. Brownfields zijn niet eenduidig en verschillen in omvang, problematiek, historie, sociale en fysieke omgeving. Brownfields zijn dus geen eenduidige gebieden, waardoor een eenduidige aanpak ook niet mogelijk is. Brownfields zijn veelal verweven in hun stedelijke omgeving. Zij hebben impact op deze omgeving, en de omgeving op hen. Herontwikkelen van voornoemde ‘klassieke’ brownfields vraagt dan ook per definitie een stedelijke gebiedsontwikkelingsaanpak. Een herontwikkeling van brownfields kan ecologisch, economische en sociale voordelen voor zijn omgeving hebben. Herontwikkeling vraagt minder gebruik van nieuwe infrastructuurwerken en een intensiever ruimtegebruik dan bij greenfields en kan daarom efficiënter in ruimtegebruik zijn. Ook kan een diensten-intensieve herontwikkeling van brownfields substantieel bijdragen aan de regionale en zelfs nationale economie. Een herontwikkeling van Brownfields is veelal niet zelfstandig rendabel: sluitende exploitatie op projectniveau is lastig. Investeren van publiek geld in Brownfields is echter wel aantrekkelijk: de private multiplier kan van een factor vijf tot zelfs het meervoudig oplopen.
MULTIFILE
Verduurzaming van de chemische en landbouwsector is essentieel om klimaat- en circulaire doelstellingen te halen. Eén van de mogelijkheden om de chemische sector te vergroenen is om hernieuwbare grondstoffen als ‘feedstock’ voor productie te gebruiken. Biopolymeren die gemaakt worden uit hernieuwbare grondstoffen zijn een interessant groen alternatief voor fossiele plastics. Een veelbelovende groep ‘biobased plastics’ zijn polyhydroxyalkanoaten (PHA). PHAs worden door micro-organismen geproduceerd en kunnen verschillende samenstellingen hebben die de eigenschappen van dit materiaal beïnvloeden. Hierdoor zijn PHA's, blends van PHA en andere biobased materialen voor vele toepassingen geschikt te maken en derhalve een serieuze uitdager van fossiele plastics. Zodra deze biobased producten aan het einde van hun gebruikersfase komen, of als single-use materiaal in bijvoorbeeld de agrarische sector worden toegepast, is het belangrijk naast de mogelijkheden voor hergebruik en recycling inzicht te hebben in de snelheid en volledigheid van de biologische afbraak. In het voorgestelde KIEM-onderzoek wordt biologische afbraak middels industriële en kleinschalige compostering en in natuurlijke milieus bepaald. Onder verschillende omstandigheden, zoals in mariene, estuariene en zoetwatermilieus, en in verschillende bodemtypen zoals zand, klei en veenbodems wordt vastgesteld of effectieve afbraak plaatsvindt. Afbraak tot bouwstenen voor nieuwe polymeren of volledige mineralisatie, de snelheid daarvan en of mogelijk sprake is van vorming van microplastics wordt onderzocht. Stimuleren van biologische afbraak door bio-augmentatie wordt eveneens onderzocht. Een succesvol project draagt bij aan het verbeteren van de business case van zowel producenten van biobased polymeren (Paques Biomaterials) als van de maakindustrie die producten maken van deze groene ‘plastics’ (Maan Biobased Products; Happy Cups). Het projectresultaat geeft aanwijzingen over de impact die het onvermijdelijke PHA--zwerfafval zal hebben op het milieu en hoe deze impact zich verhoudt tot die van fossiel-gebaseerd zwerfplastic. Daarnaast vormt dit project ook de basis voor een nieuwe business case voor gecontroleerde end-of-life verwerkingsmethodieken.
Duurzaam beheerde landbouwbodems bevorderen de bodemvruchtbaarheid, zijn beter bestand tegen de klimaatveranderingen, zorgen voor schoner oppervlakte- en grondwater, een hogere biodiversiteit en het vastleggen van koolstof. Er is grote behoefte aan onderbouwde handelingsperspectieven voor koolstofvastlegging zonder nadelige effecten op nitraatuitspoeling door verhoogde mineralisatie, maar vooralsnog ontbreekt het aan praktische meet- en monitoringsmethoden van organische stof en stikstof in de bodem. Recent onderzoek laat zien dat er mogelijk een nieuwe indicator is voor koolstofvastlegging: Mineral Associated Organic Matter (MAOM) in relatie tot Particulate Organic Matter (POM). Het microbiële bodemleven is de belangrijkste regulator van de koolstofcyclus in de bodem en de omzetting van organische stof in POM en MAOM. Bij de microbiële afbraak van organisch materiaal, zoals gewasresten (blad en wortels), wortelexudaten, organische mest of compost, worden grote koolstofverbindingen enzymatisch afgebroken tot kleine koolstofverbindingen, die dienen als voedsel voor het bodemleven. Deze kleine koolstofverbindingen en de resten van afgestorven micro-organismen kunnen gemakkelijk worden gebonden en ingekapseld door kleideeltjes (MAOM). Daarmee zijn ze fysisch afgeschermd voor verdere afbraak en dus stabiel. De vorming van MAOM worden sterk gestuurd door de samenstelling van zowel het aangevoerde organische materiaal als van het bodemleven. In de praktijk betekent dit dat de keuzes die een agrariër maakt in het bouwplan (gewaskeuze) en bodembeheer (o.a. organische stofaanvoer en grondbewerking) grote invloed hebben op de vorming van MAOM en daarmee op de koolstofvastlegging. Dit project richt zich op metingen aan POM en MAOM in praktijksituaties en langlopende systeemproeven, het berekenen van de koolstof- en stikstofdynamiek en een DNA-analyse van het bodemmicrobioom. In combinatie met een knelpuntenanalyse in praktijksituaties kan dit inzicht geven in het handelingsperspectief voor agrariërs om duurzaam bodem- en waterbeheer te combineren met koolstofvastlegging op minerale grondsoorten.