Hoe kunnen we artificial intelligence (AI) zo inzetten dat het de maatschappij ondersteunt? Koningin Máxima ging hierover op 5 oktober 2023 in gesprek met lectoren, onderzoekers en studenten bij het Centre of Expertise Applied AI op de Hogeschool van Amsterdam. Ook sprak de koningin over de kansen en risico’s van kunstmatige intelligentie met sleutelfiguren uit de overheid, zorg en het onderwijs. De opbrengst van de gesprekken van de deelnemers met de koningin kunnen worden samengevat in zeven thema’s.
Background: Deceptive movements occur when an actor seeks to fake, hide or delay kinematic information about their true movement outcomes. The purpose of deceptive movements is to impair the perception of opponents (the ‘observer’) to gain an advantage over them. We argue though that a lack of conceptual clarity has led to confusion about what deception is and in understanding the different approaches by which an actor can deceive their opponent. The aim of this article is to outline a conceptual framework for understanding deceptive movements in sport. Main body: Adopting Interpersonal Deception Theory from the field of communication, we define deception as when an actor deliberately alters their actions in an attempt to impair the ability of an observer to anticipate their true action outcomes. Further, deception can be achieved either by what we define as deceit, the act of providing false information, or disguise, the act of concealing the action outcome. Skilled athletes often have actions that are difficult to anticipate, but an action is only classified as containing deception if the actor has explicit intent to deceive an observer. Having outlined the conceptual framework, we then review existing empirical findings on the skilled perception of deceptive movements considering the framework. This approach includes a critical evaluation of the mechanisms known to facilitate the perceptual ability to prevent being deceived, including a consideration of visual search strategies, confidence, the contribution of visual and motor experiences, and the influence of response biases and action capabilities on perceptual performance. Conclusion: The distinction between deceit and disguise particularly helps to show that most research has examined deceit, with little known about how an actor can more effectively disguise their action, or about how an observer can improve their ability to anticipate the outcome of disguised actions. The insights help to identify fruitful areas for future research and outline implications for skill acquisition and performance enhancement.
Shared governance in hospitals promotes the inclusion of nurses' expertise, knowledge and skills in organisational processes, and nurses increasingly fulfil positions in organisational hierarchies. However, incorporating nursing expertise in strategic governance structures might be complicated, as these structures are primarily linked to managerial and biomedical expertise. Drawing on a Foucauldian perspective on knowledge and power, intertwined and embedded in everyday (inter)actions, we study how newly appointed directors of nursing challenge these dominant ‘modes of knowing’. By focusing on a (Dutch) healthcare organisation, a large academic medical centre, we gained insight into how the history of director of nursing roles relates to how nursing expertise is valued. We gathered qualitative data (from multiple sources) to get close to the daily practices of these directors. In this way, we were able to highlight three tactics that enable directors to relate to new ‘knowledge-power knots’: (1) positioning, by creating more unity; (2) profiling, by showing significance and (3) powering, by being alert and intervening. With these tactics, the directors of nursing try to embed themselves and their expertise in hospital governance. This study contributes to an everyday understanding of power and the tactics that directors of nursing employ as an ongoing practice. This provides practical starting points for embedding nursing in governance and decision-making.
LINK
De installatiebranche staat voor een aantal grote uitdagingen. Het personeel vergrijst en minder jongeren kiezen voor een baan in de installatiebranche. Tegelijkertijd vindt er een inhoudelijke transitie plaats, mede gedreven door technologische innovaties van prestatiegericht installeren naar mensgericht installeren. Het betekent dat installaties in gebouwen niet alleen energiezuinig behoren te zijn maar ook behoren zij bij te dragen aan het welzijn en de gezondheid van de gebruikers. Ook het huidige personeel zal op een andere manier moeten gaan werken dan gewend te zijn. Grotere bedrijven zetten meer en meer opkomende technologieën in, maar hoe snel kan het MKB hierin meebewegen? En zullen deze ontwikkelingen meer jongeren naar de branche trekken? Doel Het OMTECH_IDGB project onderzoekt in hoeverre het MKB in de installatiebranche gereed is om te kunnen werken met opkomende technologieën, zoals bijvoorbeeld AI en AR. Vragen zijn: Hoe opereert het MKB in de installatiebranche bij het gebruik van AI en AR? Wat zijn aantrekkelijke use cases voor het gebruik van opkomende technologieën? Hoe krijgen wij onze mensen, maar ook jongeren gereed om te werken in een digitale werkomgeving? Resultaten Overzicht van use cases, animatie over werken met AI en AR in de installatiebranche en een RAAKpro vooraanmelding over inzet van AI en AR in de installatiebranche. Looptijd 01 november 2020 - 31 mei 2021 Aanpak Literatuurstudie/deskresearch naar opkomende technologieën, AI en AR, zowel binnen als buiten de installatiebranche. Inventariseren van het gebruik en inzet van opkomende technologieën in de installatiebranche. Ophalen van ‘use cases’ in de praktijk d.m.v. interviews. Bijeenkomsten met de praktijk. In een samenstelling van professionals, ontwikkelaars, branche organisaties, MKB partijen en groot bedrijven op dit thema. Met als doel om het verder uitwerken en scherp stellen van de vraag te bewerkstelligen. In dit project wordt tevens samengewerkt met het Centre of Expertise Smart Sustainable Cities.
“Authentieke Vanille uit de kas” richt zich op het ontwikkelen van producten en praktische richtlijnen voor glastelers voor een hogere opbrengst van in de kas geteelde Vanillepeulen uit gezonde planten met meer Vanille en een authentieke geur en smaak. Het hiervoor benodigde onderzoek staat onder leiding van het lectoraat Biodiversiteit en Generade, het Center of Expertise Genomics van Hogeschool Leiden. In het project participeren kennisinstellingen, MKB-bedrijven uit de tuinbouw en bedrijven met expertise in chemie, bodemverbetering en genomics. Het project bestaat uit vier deelonderzoeken: 1. Het bestuivingsonderzoek richt zich op ontwikkeling van een instrument voor optimale overdracht van pollen in Vanillebloemen. 2. Een inventarisatie van het microbioom in Vanilleplanten en -peulen in het wild uit het regenwoud in Costa Rica, plantages op Reunion en Nederlandse kassen zal meer inzicht geven in de correlatie tussen de samenstelling van deze microben en het Vanillegehalte van de peulen en hun lokale geur en smaak. De inventarisatie zal gedaan worden met Next Generation DNA metabarcoding van markers ontwikkeld voor schimmels en bacterieen. 3. Daarnaast richt het onderzoek zich op de fermentatie van de Vanillepeul. Er zal worden onderzocht welke combinatie van microben leidt tot productie van een zo hoog mogelijk gehalte aan precursors van Vanille in groene peulen en een authentieke geur en smaak. Dit wordt gedaan met een combinatie van experimenteel teeltonderzoek en chemische analyses. 4. Momenteel wordt aantasting door schimmels en virussen in de kas met de hand verwijderd. Deze behandeling is kostbaar maar voor biologische teelt de enige optie. Een vierde pijler van het onderzoek zal daarom gericht zijn op de verbetering van het substraat. Met behulp van experimenteel onderzoek zal worden nagegaan welke mix aan microben in het substraat nodig is voor bescherming tegen aantasting door kwaadaardige schimmels.