In de Cardiologische Zorgbrug wordt het effect van een combinatie vancase management, disease management en hartrevalidatie tijdens en naziekenhuisopname onderzocht bij kwetsbare oudere cardiologische patiënten omheropname en overlijden te voorkomen. Voor deze multicenter gerandomiseerdestudie, die op 1 juni 2017 van start is gegaan, worden vijfhonderd personen uit deze patiëntengroep geïncludeerd in vijf verschillende ziekenhuizen.
IntroductionThe Dutch Medical Doctor-Global Health (MD-GH) prepares to work in low-resource settings (LRS) by completing a hybrid postgraduate training program of 2 years and 9 months, with clinical and public health exposure in the Netherlands and a Global Health residency in LRS. The objectives of the program include acquiring clinical skills to work as a physician in a setting with different (often more severe) pathology and limited resources. In public health teaching, emphasis is given, among other, to adapting to a culturally different environment. After graduation, MD-GH work in a wide variety of countries and settings for variable time. As part of a curriculum review, this study examines MD-GHs' perception of the quality of the training program and provides recommendations for improvement.MethodsA qualitative study was performed. Thematic analysis was applied to semi-structured interviews with 23 MD-GH who graduated between 2017 and 2021.ResultsMD-GHs predominantly worked as clinicians; several were (also) involved in management or capacity building. The clinical training program adequately addressed general skills, but did not sufficiently prepare for locally encountered, often severe, pathology. During the training, adequate supervision with clear learning goals was found pivotal to a positive learning experience. Gaps included clinical training in Internal Medicine (particularly infectious diseases and non-communicable diseases) and Paediatrics. Public Health teaching as well as cultural awareness should be intensified and introduced earlier in the program. The Global Health residency was considered important, but tasks and learning outcomes varied. Teaching, supervision, and capacity building were considered increasingly important key elements of working in LRS. Consensus favoured the current duration of the training program without extension.DiscussionWhile the generalist nature of the MD-GH training was appreciated, the program would benefit from additional clinical training in infectious diseases, non-communicable diseases, and Paediatrics. Moving forward, emphasis should be placed on structured mentorship, enhanced public health teaching, and standardized residency programs with clearly delineated objectives to better equip MD-GH professionals for their multifaceted roles in LRS. Moreover, future revisions of the training program should incorporate the perspectives of host institutes in LRS and tailor the training needs.
MULTIFILE
Het gebruik van genotsmiddelen, een onjuist samengestelde voeding, bewegingsarmoede, metabole en mentale stress evenals overgewicht verhogen het risico op parodontitis. De genoemde leefstijlkeuzes zijn (in)direct van invloed op het immuunsysteem en kunnen ontstekingsreacties ter hoogte van het parodontium initiëren. Dit verhoogt uiteindelijk de vatbaarheid voor gingivitis en parodontitis. Een volwaardige voeding in termen va macro- (eiwitten, omega 3-vetzuren) en micronutriënten (vitamines) evenals fysieke activiteit en voldoende ontspanning blijken essentieel voor een gezond parodontium. Een gezond gewicht maar vooral een buikomvang binnen de normale range, dragen eveneens bij aan risicoreductie op parodontitis. Direct door het vrijmaken van pro-inflammatoire cytokines via de adipocyten en indirect door met overgewicht samenhangende aandoeningen. Een ongezonde leefstijl leidt dus tot een grotere vatbaarheid voor parodontale aandoeningen. Adviezen ten aanzien van leefstijl vorman derhalve een onderdeel van de parodontale zorg.
LINK
Aanleiding Kanker is in Nederland de meest voorkomende doodsoorzaak onder kinderen. Onderzoek is vooral gericht op behandelmethoden als chemo-, radiotherapie en chirurgie en niet op 'supportive care' zoals voeding en beweging. Bij de meeste kinderen met kanker is eten en bewegen problematisch. Er treedt onder- of overvoeding op terwijl de spiermassa afneemt. Het ontbreekt professionals aan gevalideerde interventies gericht op het stimuleren van adequaat eet- en beweeggedrag. De situatie verschilt per kind, per type kanker en per behandelfase. Dat maakt dat er ook niet één generieke interventie bestaat. Wat het bovendien complex maakt is dat er zo veel mensen bij zo'n interventie betrokkenen zijn in zowel de ziekenhuis- als privéomgeving van de patiënt. Doelstelling In dit RAAK-project zullen betrokkenen in de privé- en ziekenhuisomgeving van kinderen met kanker samen met professionele ontwerpers twee interventies toepassen, die kleinschalig in een kinderziekenhuis geïmplementeerd en geëvalueerd worden. De methode die daarvoor gebruikt wordt heet participatief ontwerpen. In deze aanpak werken alle betrokkenen samen via creatieve en visuele technieken zoals dagboekmethoden en foto-opdrachten. Via deze methode kunnen betrokkenen communiceren over het onderwerp, niet gehinderd door emoties of barrières voortkomend uit jargon en/of discipline. De interventies zullen worden getoetst op toepasbaarheid en draagvlak. Beoogde resultaten De ervaring die is opgedaan met de participatieve ontwerpmethoden en de toegepaste interventies is vastgelegd, geanalyseerd en verwerkt. Het project resulteert in een toolkit die informatie en inspiratie biedt over voeding en beweging voor kinderen met kanker. Bovendien worden er richtlijnen voor participatief ontwerpen in kinderoncologie opgesteld. De verspreiding van kennis en de implementatie van toolkit en richtlijnen vindt plaats via de project- en netwerkleden.
Borstkanker is wereldwijd de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Door betere behandelingen overleven steeds meer vrouwen. Een deel van hen kampt echter met late gevolgen van de behandeling, zoals littekens.
Voor patiënten met long- of gastro-intestinale kanker die een operatie hebben ondergaan zijn een goed op elkaar afgestemde hoeveelheid lichamelijke activiteit in combinatie met voldoende eiwitinname, na de operatie essentieel voor een goed herstel. Na ontslag uit het ziekenhuis is de inzet van een fysiotherapeut en diëtist die elkaar aanvullen geen vanzelfsprekendheid terwijl zij elkaar juist kunnen versterken. Met het bestaande OPRAH (Optimizing-Physical-Recovery-After-Hospitalization) herstelprogramma ondersteunen fysiotherapeuten en diëtisten patiënten na een operatie met een eHealth applicatie met monitoring en coaching. Omdat de beroepen fysiotherapie en diëtetiek van oudsher hands-on zijn vraagt deze manier van behandelen een transitie in denken en manier van werken. Professionals vinden het moeilijk om de behandeling op elkaar af te stemmen, op afstand te coachen en de technologie van een eHealth applicatie te integreren in de praktijk. Daarnaast is nog niet bekend wat de optimale combinatie van hoeveelheid voeding en beweging is en waarom bepaalde patiënten wel goed op het OPRAH herstelprogramma reageren en andere patiënten niet. De technologie van OPRAH waarbij grote hoeveelheden informatie over voeding en beweging wordt verzameld, biedt de mogelijkheid om met kunstmatige intelligentie nieuwe verbanden te leggen en deze praktijkvragen te beantwoorden maar deze techniek wordt nog niet toegepast. Het doel van deze aanvraag is om de interprofessionele samenwerking tussen fysiotherapeuten en diëtisten bij de behandeling van patiënten met kanker te versterken en het OPRAH herstelprogramma te optimaliseren. In dit project onderzoeken we verbanden tussen veranderingen in voeding en beweging bij patiënten met kanker die een operatie ondergaan, ontwerpen we een infrastructuur voor structurele dataverzameling van voeding en beweging (WP1) en onderzoeken we hoe we de interprofessionele afstemming kunnen versterken (WP1). Op basis van de bevindingen passen we het OPRAH herstelprogramma aan en testen we deze in de praktijk (WP3). WP4 is gericht op doorwerking naar de beroepspraktijk en het onderwijs.