This document combines four reports on existing regional business support programmes for inclusion or understanding of circular economy (CE) objectives, deliverable DT3.1.2 from the transform-CE project. Besides a general overview on national and regional level, the focus is on a selection of national and regional programmes aimed at the plastics industry. After explaining the format to structure the programmes, the results for the four regions are presented: Greater Manchester (UK), Rhineland Palatinate and North-Rhine Westphalia (DE), Wallonia (BE), Central Netherlands (NL).
MULTIFILE
De gebouwde omgeving is een grootverbruiker van primaire grondstoffen en producent van grote stromen afval. Dit afval wordt grotendeels hergebruikt, maar vooral in laagwaardige toepassingen. Dit betekent dat de kwaliteit van deze grondstoffen steeds verder afneemt en dat we ze op den duur als afval moeten afvoeren. Deze lineaire economie moet getransformeerd worden naar een circulaire economie. We gebruiken dan zo min mogelijk nieuwe (primaire) materialen, hergebruiken bestaande gebouwen bouwdelen en materialen hoogwaardig en minimaliseren afvalstromen. De provincie Overijssel onderschrijft de kabinetsdoelstelling dat de Nederlandse economie in 2050 circulair moet zijn en ontwikkelt daartoe voor zes sectoren een regionale transitieagenda. De lijnen om zover te komen zijn uitgezet in de nota ‘Nederland Circulair in 2050’ (2016). De bouwsector is een van de prioritaire sectoren omdat deze voor een groot deel verantwoordelijk is voor grondstoffenverbruik en afval. Ongeveer 50 procent van zowel het grondstoffenverbruik als van het afval komt voor rekening van de bouwsector. De doelstellingen en aanpak voor de bouwsector zijn op hoofdlijnen specifiek uitgewerkt in de landelijke Transitieagenda Circulaire Bouweconomie (2018), met de speerpunten marktontwikkeling, meten en monitoring, beleid, wet- en regelgeving en kennis en bewustwording. Provinciale Staten van Overijssel hebben in 2016 al een motie aangenomen waarin zij oproepen om de beginselen van duurzame en circulaire bouweconomie toe te passen. Overijssel zet in op het sluiten van de fysieke stofstromen (grondstoffen, afval) en ontwikkelt daartoe een regionale transitieagenda die concrete transitieambities en een experimenteeragenda bevat (Perspectiefnota 2019). Landelijk hebben we als doelstelling dat we in één generatie (2030) 50 procent minder primaire grondstoffen gaan verbruiken en 100 procent in twee generaties (2050). De doelstellingen van de provincie Overijssel sluiten hierbij aan. Circulair bouwen vraagt niet alleen om technische innovatie, maar ook om een verandering van productieprocessen, businessmodellen en exploitatiemodellen. De circulaire transitie zal alleen slagen als technische innovatie, procesinnovatie en sociale innovatie hand in hand gaan. Het sluiten van de kringloop in een circulaire economie vergt een systeemverandering, een transitie waarbij de rol en werkwijzen van direct en indirect betrokken partijen fundamenteel zullen veranderen. Gaandeweg het transitieproces zullen partijen ontdekken hoe toekomstige rollen en werkwijzen eruitzien, waar nieuwe verdienmodellen ontstaan en welke knelpunten ze op moeten lossen.https://www.woonkeukenoverijssel.nl/kookstudios/circulair+bouwen/1270285.aspx?t=Transitieagenda+Circulair+Bouwen
MULTIFILE
This article investigates the phenomenon of rebound effects in relation to a transition to a Circular Economy (CE) through qualitative inquiry. The aim is to gain insights in manifestations of rebound effects by studying the Dutch textile industry as it transitions to a circular system, and to develop appropriate mitigation strategies that can be applied to ensure an effective transition. The rebound effect, known originally from the energy efficiency literature, occurs when improvements in efficiency or other technological innovations fail to deliver on their environmental promise due to (behavioral) economic mechanisms. The presence of rebound in CE contexts can therefore lead to the structural overstatement of environmental benefits of certain innovations, which can influence reaching emission targets and the preference order of recycling. In this research, the CE rebound effect is investigated in the Dutch textile industry, which is identified as being vulnerable to rebound, yet with a positive potential to avoid it. The main findings include the very low awareness of this effect amongst key stakeholders, and the identification of specific and general instances of rebound effects in the investigated industry. In addition, the relation of these effects to Circular Business Models and CE strategies are investigated, and placed in a larger context in order to gain a more comprehensive understanding about the place and role of this effect in the transition. This concerns the necessity for a new approach to how design has been practiced traditionally, and the need to place transitional developments in a systems perspective. Propositions that serve as theory-building blocks are put forward and include suggestions for further research and recommendations about dealing with rebound effects and shaping an eco-effective transition. Thomas Siderius, Kim Poldner, Reconsidering the Circular Economy Rebound effect: Propositions from a case study of the Dutch Circular Textile Valley, Journal of Cleaner Production, Volume 293, 2021, 125996, ISSN 0959-6526, https://doi.org/10.1016/j.jclepro.2021.125996.
Onze huidige voedselvoorziening wordt gekenmerkt door overmatig gebruik van bestrijdingsmiddelen zoals antibiotica, genetische manipulatie, overdadig veel transport, water en andere grondstoffen worden gebruikt en productieprocessen gebaseerd op fossiele brandstoffen. Ook wordt veel landbouwgrond dusdanig uitgeput dat de kwaliteit van de grond en de diversiteit sterk achteruit gaan. Gezonde en duurzaam geproduceerde voeding zou voor iedereen bereikbaar moeten zijn. Bovendien is er veel leegstand in verschillende regio’s, deze leegstand kan door middel van aquacultuur systemen zeer waardevol worden benut. Dit is de aanleiding geweest om te zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor duurzame productie van voedsel binnen de agrifoodsector. Geïntegreerde aquacultuur systemen worden verwacht goed toepasbaar te zijn voor duurzame voedingsproductie. Deze systemen verminderen de afhankelijkheid van de huidige voedselvoorziening van chemie, olie en gas. Bovendien stimuleert het de lokale en regionale economie en schept het duurzame werkgelegenheid. De doelstelling is het sluiten van de materiaalstroomketen, het voorkomen van afvalstoffen en het stimuleren van grondstof besparing. De aanpak van dit project is daarom gericht op de transitie naar circulaire materiaalstromen waarbij hoogwaardig hergebruik van de materialen mogelijk is op een manier waarbij waarde wordt toegevoegd. Hierbij worden mogelijkheden verkent in het kader van de biobased economy en nieuwe business- en verdienmodellen van dergelijke geïntegreerde aquaculturen. De onderzoeksvraag voor A2FISH is welke circulaire business- en verdienmodellen er realiseerbaar zijn voor kansrijke geïntegreerde aquacultuursystemen binnen de agrifoodsector. Om die onderzoeksvraag uiteindelijk te kunnen beantwoorden, zijn een aantal deelvragen geformuleerd: • Welke aquacultuursystemen zijn kansrijk toepasbaar binnen de agrifoodsector? • Aan welke technische en economische aspecten moet een aquacultuursysteem voldoen om te komen tot kansrijke business- en verdienmodellen? • Welke soorten planten kunnen worden met waardevolle inhoudsstoffen kunnen worden gekweekt met de aquacultuursystemen? • Welke soorten gangbaar industrieel visvoer kan worden gefabriceerd uit reststromen uit de voedingsmiddelenindustrie en welke invloed heeft dit voer als bemesting op de waterkwaliteit? • Hoe ziet een vervolgtraject voor een geïntegreerd circulair aquacultuursysteem eruit en in hoeverre is dit anders dan voor gangbare alternatieven?
In 2050 moet Nederland van het kabinet zijn getransformeerd tot een ‘circulaire economie’. Dat is een economisch en sociaal systeem waarin productie van grondstoffen en diensten duurzaam is georganiseerd, met respect voor mens en milieu. Tot nog toe is het meeste onderzoek hiernaar technologisch en logistiek van aard. Met welke technologieën kunnen reststoffen worden verwerkt, en hoe kunnen de verschillende stof- en energiestromen op elkaar worden aangesloten? MKB-bedrijven die deze technologieën ontwikkelen, realiseren zich dat er nu een volgende stap nodig is: de vertaling van een technologisch systeem naar sociale en economische processen die deelname aan de circulaire economie aantrekkelijk maken voor burgers en bedrijven. Nieuwe technologieën als online marktplaatsen en sociale netwerken (platformisering) en blockchain maken deze stap mogelijk. Ook MKB-bedrijven die betrokken zijn bij gebiedsontwikkeling (‘placemaking’) hebben een toenemende belangstelling voor deze ontwikkelingen. Buurten kunnen namelijk socialer, duurzamer en efficiënter worden ontwikkeld als bewoners en bedrijven meer met elkaar samenwerken, hulpbronnen delen en gezamenlijk duurzame energie produceren. Daardoor dalen de ontwikkelkosten en ontstaat mogelijk een hogere kwaliteit van leven. Dit onderzoek verkent de vraag hoe lokale platformen voor de circulaire economie kunnen worden ontworpen zodat ze aantrekkelijk worden voor deelname van burgers en bedrijven. Het onderzoek richt zich specifiek op het vraagstuk van waardentransparantie. Welke onderliggende economische en sociale waarden moeten een rol krijgen in het ontwerp van lokale platformen voor de circulaire economie? Hoe kunnen deze waarden inzichtelijk gemaakt worden, met als uiteindelijk doel om buurten duurzamer en leefbaarder te maken? Met een research-through-design aanpak verkent dit onderzoek de mogelijkheden voor MKB-bedrijven om aan te haken bij deze ontwikkelingen en bij te dragen aan sociale transformatie op het gebied van duurzaamheid. Dit resulteert in een aantal tools, scenario’s en design-principes die MKB bedrijven toe kunnen passen bij de verdere ontwikkeling van lokale platformen voor de circulaire economie.
De meest wezenlijke vraag met betrekking tot de huidige wooncrisis gaat niet zozeer over de aantallen en snelheid waarmee wordt gebouwd, maar behelst volgens voormalig Rijksbouwmeester Floris Alkemade een fundamentele vraag over hoe we in de toekomst samen willen wonen en leven. Hiervoor moet in co-creatie worden gezocht naar nieuwe perspectieven op een duurzame samenleving bouwend op de veerkracht die besloten ligt in gemeenschappen. Circulariteit moet hierbij iets worden dat van iedereen in die wijk is: de gemeenschappelijke hulpbron. Tegen deze achtergrond is er de laatste jaren meer aandacht voor de ‘commons’. Specifiek verkennen we met dit onderzoek de ontwikkeling van een nieuwe common [deelgemeenschap] in Buurtschap te Veld in Eindhoven. Buurtschap te Veld is een experimentele nieuwe wijk die de potentie heeft om zowel qua vorm als qua methodiek een lerend voorbeeld te vormen voor in de maatschappelijke transitie naar veerkrachtige en circulaire wijken en buurten. Dit onderzoek is een samenwerking tussen Fontys Kenniscentrum Creative Economy, changemaker Minitopia, Woonstichting Thuis, Woonbedrijf Eindhoven en Van Wijnen. Methodologisch bouwen we in dit onderzoek voort op recente studies naar toepassingen van serious gaming in participatieve planningsprocessen en wetenschappelijke literatuur rondom co-design. Co-design is essentieel voor de ontwikkeling van commons. Co-design is een participerende ontwerpende aanpak waarbij leden van een gemeenschap een gelijkwaardige rol hebben in het ontwerpproces. Ondanks de snelle ontwikkeling van nieuwe commons is er nog weinig onderzoek gedaan vanuit een integraal co-design perspectief naar dit zogenaamde fenomeen van commoning. De aanpak die ontworpen wordt in dit onderzoek noemen we Ge Meent t: Ge Meent t [Brabants dialect; serieus I Meent : Nederlands voor commons] is een co-design proces voor het ontwerpen van een serious game waarin bewoners en betrokkenen in een wijk of buurt gezamenlijk beslissen over het ontwerp en de ontwikkeling van een deelgemeenschap op buurtniveau.