Hoe consulteer je collega’s bij morele dilemma’s waar je mee te maken krijgt? Dit artikel beschrijft de ontwikkeling van een stappenplan. Met voorbeelden uit de praktijk geeft Ellen Grootoonk aan hoe je een proces van normatieve professionalisering in gang kunt zetten
DOCUMENT
In deze bijdrage wordt verkend welke positie de lokale overheid inneemt bij de aanpak van leegstand van bedrijfsmatig vastgoed en welke implicaties deze opstelling heeft voor het handelen van de publieke professional. Aan de analyse ligt een praktijkconsultatie met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies en regionale samenwerkingsverbanden ten grondslag. Deze consultatie had als doel te verkennen wat de praktische obstakels, kennis- en uitvoeringsvragen zijn waar publieke professionals bij hun taakuitvoering tegenaan lopen. Het artikel bespreekt de voornaamste bevindingen van de vraagarticulatie en reflecteert aan de hand hiervan op de verschuivende verhoudingen tussen publieke en private actoren in de aanpak van werk- en winkellocaties. De tekst sluit af met een pleidooi voor de vorming van een regionale community of practice waarin publieke professionals ondersteund kunnen worden bij de ontw
DOCUMENT
Full text via link. Klager is minderjarig en wordt verdacht van betrokkenheid bij een moord op een politieman door dissidente Republikeinen in Noord-Ierland. Hij is tot driemaal toe gearresteerd om met de politie te spreken. Bij de derde keer vraagt zijn advocaat om te verzekeren dat de gesprekken tussen hem en de klager niet aan ‘covert surveillance’ zullen worden onderworpen, maar dit kon bevestigd noch ontkend worden. Volgens klager is het regime voor ‘covert surveillance’ in strijd met art. 8 EVRM. De eerste vraag die het Hof daarbij heeft te beantwoorden is of in dit geval de heel strenge eisen moeten worden gesteld die het gebruikelijk stelt bij interceptie van telefoongesprekken, of de iets lichtere die het normaliter stelt bij ‘gewone’ gevallen van surveillance. Het Hof geeft toe dat het in eerdere rechtspraak de strenge eisen inderdaad alleen bij telefoontaps heeft gesteld, maar stelt voorop dat het heeft aangenomen, bijvoorbeeld in Bykov, dat deze eisen ook moeten worden gesteld als een andere vorm van surveillance ‘virtually identical’ is aan telefoontappen (Bykov t. Rusland, EHRM 10 maart 2009 (GK), nr. 4378/02 «EHRC» 2009/69 m.nt. Ölçer). De doorslaggevende factor voor de toepasselijke test is de mate van inbreuk op het individuele recht op bescherming van het privéleven. In dit geval ging het om surveillance van juridische consultaties tussen advocaat en cliënt, waarbij geldt dat een bijzondere mate van bescherming nodig is in verband met de vertrouwelijkheid van deze relatie. Het surveilleren van deze consultatie vormt een ‘extremely high degree of intrusion’ in de art. 8-rechten, die nog verder gaat dan die in Bykov. Gelet daarop moeten dezelfde strenge eisen worden gesteld als in het geval van telefoontaps. Het Hof onderwerpt dan het bestaande ‘RIPA II’-regime aan deze toets, waarbij het de regels aanvaardbaar acht waar het gaat om de duur, de selectie van de relevante persoon en de maatregelen rondom voortzetting en beëindiging, maar waarbij het kritisch is waar het gaat om het onderzoeken, bewaren en gebruiken van de verkregen gegevens, en waar het gaat om het delen van deze gegevens met derde partijen. Deze kritiek is zodanig dat het Hof vaststelt dat art. 8 EVRM niet voldoende is gerespecteerd. De tweede vraag die het Hof is voorgelegd is of het redelijk was om de gesprekken te monitoren tussen klager als ‘vulnerable person’ en een ‘appropriate adult’. Het Hof neemt aan dat hierop het lichtere regime van toepassing is en concludeert dat in dit licht wel voldoende waarborgen zijn geboden en er geen schending is van art. 8 EVRM in dit opzicht.
LINK
Deze literatuurstudie, geschreven als onderdeel van een vijftal studies naar verschillende fasen in het EU-beleidsproces, behandelt de fase van beleidsvorming door de Europese Commissie (EC). Hierin staat de vraag centraal wat de belangrijkste voorwaarden zijn voor effectieve beïnvloeding in deze fase van het EU-beleidsproces door EU-lidstaten en in het bijzonder door Nederland. In de literatuurstudie is met name literatuur tussen 2016 en 2023 behandeld, die op één of andere wijze kan bijdragen aan inzicht in de manier waarop actoren, en in het bijzonder lidstaten, invloed kunnen uitoefenen op beleidsvorming door de EC. De belangrijkste inzichten die volgen uit de literatuurstudie zijn: • Dat het effectief kan zijn om vroegtijdig een breed scala aan beleidsmakers en andere actoren, zowel nationaal als op EU-niveau, te betrekken bij een gestructureerde en gecoördineerde inzet om beleidsformulering te beïnvloeden. Hierbij zouden dan zo veel mogelijk EU-niveau actoren, zoals koepelorganisaties en implementatie-organisaties betrokken moeten worden. • Dat het een positief effect kan hebben op effectiviteit om zo veel mogelijk samen te werken als regering en oppositie in een eensluidend standpunt naar het EU-niveau, en ook samen te werken met regeringen en parlementen in andere lidstaten. • Dat voldoende menskracht, met name wat betreft coördinatie van inzet en contacten met zowel EC als Europees Parlement (EP), kan bijdragen aan een effectievere beleidsbeïnvloeding. Daarbij helpt het als nauw contact met vertegenwoordigers in expertgroepen wordt gehouden en zwaarder gekwalificeerde personen afgevaardigd worden, zodat zij in de groepshiërarchie binnen expertgroepen een leidende rol kunnen spelen. • Dat het effectief kan zijn om bij het bepalen van de boodschap en beïnvloedingsstrategie, in deze vroegtijdige fase, rekening te houden met de motivaties en belangen van (individuele ambtenaren binnen) de EC en andere lidstaten, en er een EU-wijd belang wordt gepresenteerd. • Dat strategisch nadenken over het proces en de keuzes rond consultatie-instrumenten effectiviteit zou kunnen vergroten Over veel thema’s kon geen uitsluitend wetenschappelijk onderbouwd antwoord gegeven worden vanuit de bestaande literatuur op dit moment, en is aanvullend onderzoek nodig om geïnformeerde uitspraken te kunnen doen over de rol van lidstaten en van Nederland in het bijzonder.
MULTIFILE
Als de veiligheid verbetert, maar de Rotterdammers dat niet lijken te merken, schiet het veiligheidsbeleid tekort. Bij de behandeling van het nieuwe veiligheidsprogramma, #Veilig010 (Gemeente Rotterdam, 2013), werd een raadsbrede motie ingediend om te achterhalen wat achter deze ontwikkeling schuilgaat. En vooral natuurlijk, wat daaraan gedaan zou kunnen worden. Dus werd besloten tot een zogenaamde ‘brede consultatie’. Als Rotterdamse lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid legt Marnix Eysink Smeets zich al geruime tijd toe op de vraag hoe burgers hun veiligheid ervaren, waardoor die ervaring wordt beïnvloed en – vooral – wat je als bestuur eraan kunt doen om de veiligheidsbeleving op een voldoende niveau te brengen of te houden.
DOCUMENT
Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, met noot.
DOCUMENT
Midden jaren negentig van de vorige eeuw kwam er, mede naar aanleiding van de adviezen van de Commissie van Es (1993), meer aandacht voor de begeleiding en opvang van beginnende leraren tijdens de eerste jaren van hun beroepsuitoefening. Begrippen als supervisie, intervisie, collegiale consultatie en coaching deden steeds meer hun intrede in het onderwijs. Dit artikel doet verslag van de aanpak en ervaringen van een intervisietraject voor startende docenten binnen een samenwerkingsverband van een aantal Limburgse Scholen.
DOCUMENT
Het project "werkplaats Oud-Oost" is opgezet om verkokering tussen organisaties te verkleinen, versnippering van aanpak en projecten te voorkomen en kennis die in het werkveld wordt ontwikkeld vast te houden. Het project beoogt daarmee een bijdrage te leveren aan ontschotting, professionalisering en de ontwikkeling van een gedeelde visie voor de aanpak van het gebied Oud-Oost. In dit plan van aanpak wordt de opzet van deze werkplaats verder uitgewerkt
DOCUMENT
Full text beschikbaar met HU-account. Het evalueren van de effectiviteit van een complexe interventie in een gerandomiseerde klinische trial is niet eenvoudig.1,2) In de literatuur wordt een interventie als effectief beschouwd wanneer er een positief resultaat op de primaire uitkomst is gevonden. Echter, om de validiteit en betrouwbaarheid van een interventie te beoordelen is kennis nodig over de mate waarin de interventie is uitgevoerd als gepland, ofwel de interventiegetrouwheid.3) Daarnaast geeft kennis over interventiegetrouwheid inzicht in hoeverre de implementatie succesvol was en daadwerkelijk een bijdrage heeft kunnen leveren aan de geobserveerde uitkomsten.
DOCUMENT