De effecten van de opwarming van het klimaat worden steeds beter zichtbaar. Het onderwerp krijgt daardoor meer aandacht en ook de burger wil er graag de vinger op leggen. Immers, de nieuwsberichten in de media lijken soms tegenstrijdig of komen niet overeen met hoe men de warmte zelf ervaart. Om te zien wat de temperaturen zijn in eigen stad, wijk en achtertuin, plaatsten deelnemers van het burgerwetenschapsproject ‘Meet je stad!’ te Amersfoort vanaf 2016 zelf ontworpen meetkastjes met daarin temperatuursensoren. Deze meetkastjes zijn mogelijk niet alleen voor burgers interessant. Ook de gemeente Amersfoort ziet namelijk kansen om dit meetnetwerk dat zich met hoge dichtheid heeft uitgespreid over de stad in te zetten voor het klimaatadaptatiebeleid op het gebied van hitte. Vanaf 2020 zijn Nederlandse gemeenten namelijk aan zet om straten en wijken te toetsen en in te richten op klimaatbestendigheid, en dus ook hittebestendigheid (Deltaprogramma, 2018). De meetkastjes zijn mogelijk een uniek handvat om te leren over hitte in de haarvaten van de stad, maar daarvoor moeten er eerst een aantal vragen beantwoord worden wat betreft de kwaliteit, ordegrootte en ruimtelijke verschillen van de metingen. Welke temperatuurwaarden registreren meetkastjes in een stedelijke omgeving? Wat is het effect van de stedelijke omgeving op de hitte? Wat zijn de ruimtelijke verschillen binnen de stad? In dit artikel analyseren we de ‘Meet je stad!’ temperatuurgegevens in de zomer van 2018 van in totaal 148 meetkastjes verspreid door Amersfoort om antwoorden te geven op bovenstaande vragen.
MULTIFILE
In het dagelijks leven hebben we voortdurend met verschillende plastics te maken. Overal om ons heen komen we plastics tegen. Denk bijvoorbeeld aan verpakkingsmaterialen, flessen, flacons, kratten, tapijten en plastic draagtassen. Een leven zonder kunststoffen is in onze huidige maatschappij vrijwel ondenkbaar geworden. In 2014 werd er volgens Plastics Europe [1] wereldwijd maar liefst 311.000.000 ton aan kunststoffen geproduceerd, in 1950 was dit nog slechts 1.700.000 ton. Vanaf 1950 stijgt de wereldwijde productie van kunststoffen met gemiddeld 9% per jaar. Bij de huidige productiecapaciteit komt dit volgens Plastics Europe neer op gemiddeld 40 kg/jaar per hoofd van de wereldbevolking! Naar verwachting zal het gebruik van plastics verder toenemen naar gemiddeld 87 kg/jaar per hoofd van de wereldbevolking in het jaar 2050. In Nederland ligt het verbruik momenteel op gemiddeld 126 kg per inwoner. Maar volgens prognoses van VLEEM (Very Long Term Energy Environment Model) [2] zal dit groeien naar gemiddeld 220 kg per inwoner in 2050!! De toenemende vraag naar plastics wordt mede veroorzaakt omdat plastics op zich een gemakkelijk te verwerken materiaal is. Plastics zijn relatief goedkoop, hebben een lage specifieke dichtheid (t.o.v. bijvoorbeeld metalen), en zijn snel en gemakkelijk verwerkbaar.
DOCUMENT
Lichamelijke activiteiten waarbij het skelet wordt belast, zoals wandelen of hardlopen, hebben een positief effect op de botgezondheid. Activiteiten waarbij niet of nauwelijks belasting van het skelet plaatsvindt, zoals fietsen of zwemmen, worden vaker in verband gebracht met een verminderde botgezondheid. Dit is met name een probleem voor (prof-)wielrenners, waarbij lange dagen op de fiets worden doorgebracht. Alarmerend is het feit dat de meerderheid van de profwielrenners te maken heeft met broze botten (osteopenie of osteoporose). Broze botten verhogen het risico op botbreuken. Dat is niet alleen zorgwekkend tijdens de actieve wielercarrière, maar vooral ook daarna. Een lage botdichtheid op jonge leeftijd verhoogt de kans op osteoporose en botbreuken in het latere leven. De vraag vanuit de beroepspraktijk is hoe de botgezondheid van (jonge) wielrenners verbeterd kan worden. Ondanks dat verschillende bewegings- en voedingsinterventies effectief zijn bevonden bij ouderen, is het niet bekend of zulke interventies ook effectief kunnen zijn voor (jonge) wielrenners. Bovendien moet een interventie inpasbaar zijn in het dagelijkse leven van (prof-)wielrenners en niet interfereren met de reguliere trainingsarbeid. Een veelbelovende strategie die aan deze eisen voldoet zijn korte dagelijkse springsessies gecombineerd met collageensuppletie. In dit innovatief pilotonderzoek zullen we testen of deze strategie daadwerkelijk een positief effect heeft op het botmetabolisme. Vervolgens kan de strategie geïmplementeerd worden binnen het profwielrennen, waarbij ook de botgezondheid op langere termijn onderzocht kan worden. Het project wordt uitgevoerd door de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, in samenwerking met wierlerteams Jumbo-Visma en Parkhotel Valkenburg (profploegen), KNWU (wielerunie), Niche4Health (collageensupplementen), en Universiteit Maastricht (wetenschappelijke input en bloedanalyse).
De zogenaamde Buoyant Density Separation (BDS) is een technologie waarbij in een inert oplosmiddel, bij voorkeur in waterig milieu, scheiding wordt bewerkstelligd door verschillen in de dichtheid van mengsels van deeltjes. Door de dichtheid van een oplosmiddel zodanig in te stellen dat deze tussen de dichtheid van de te scheiden componenten in ligt wordt bewerkstelligd dat de lichtere component gaat drijven (float) en de zwaardere component gaat zinken (sink). Verder kan, door de dichtheid van het oplosmiddel gedoseerd te verlagen steeds opnieuw de lichtere, drijvende fractie of de zwaardere fractie afgescheiden worden en kunnen er, indien gewenst, meerdere fracties met een verschillende dichtheden (= componenten) worden geïsoleerd.In het project wordt een energiezuinige, duurzame, goed opschaalbare en niet destructieve scheidingstechnologie ontwikkeld en hiermee draagt het bij aan de gewenste biobased en circulaire transitie, alsmede de gestelde klimaatdoelstellingen. Laagwaardige grondstofstromen worden, waar mogelijk, middels de BDS techniek gescheiden in hoogwaardige fracties voor tal van commerciële applicaties. De gebruikte oplosmiddelen, bij voorkeur waterig, worden gerecycled en gereed gemaakt voor hergebruik. Ook voor proposities in de farmaceutische industrie wordt zowel de energiebehoefte alsmede de hoeveelheid gevormde waste/afval verminderd en biedt de technologie tevens de mogelijkheid om bestaande medicijnen op een betere manier te synthetiseren en/of te ontwikkelen. Het project draagt bij aan de RIS3 doelstellingen gezondheid, voedsel en duurzaamheid.De ontwikkelde kennis en kunde moet resulteren in het significant versterken van het Noordelijk bedrijfsleven. Naast dat de concurrentiepositie van de bij het voorstel betrokken bedrijven versterkt wordt moet de kennis en kunde ook opengesteld worden voor bij voorkeur uit het Noorden afkomstige grondstoffen leveranciers (agro-grondstoffen) en bedrijven die geïnteresseerd zijn in de uit deze grondstoffen te verkrijgen fracties (cross sectorale ketens). De aangeboorde kennis, ook voortkomend uit de kennisinstellingen, moet resulteren in behoud en het versterken van “human capital” voor onze regio.
Insecten hebben het al decennia lang moeilijk. De aantallen insecten en verscheidenheid in insecten neemt af (Hallmann, 2017). Door een afnemende biodiversiteit neemt de stabiliteit van onze ecosystemen af. Gewas bestuivende wilde insecten hebben een grote rol in bestuiving van open geteelde gewassen. De landbouw is afhankelijker geworden van bestuivende insecten. Honingbijen en wilde bijen zijn beiden belangrijke bestuivers in de landbouw. Er is echter een tekort aan voedsel voor alle bijen. Dit leidt nu tot een gepolariseerde discussie over concurrentie om voedsel. Deze discussie is zelden gebaseerd op feiten die passen bij de situatie. We willen de polarisatie doorbreken met antwoorden over de voedselvoorziening voor bijen in Nederlandse landschapssituaties. Daartoe is onderzoek nodig naar de dracht van verschillende landschapstypen. Kort samengevat: hoeveel bijenvolken kunnen in een bepaald gebied staan? Imkersverenigingen willen dit weten. We willen dit meten met online meetapparatuur bij honingbijenvolken. Tegelijk meten we het effect van de aanwezigheid van honingbijen op de biodiversiteit en dichtheid van andere bestuivende insecten. Dit zal leiden tot een gedegen opzet voor onderzoek, adviezen voor plaatsing in verschillende landschapstypen in Nederland en een aanvraag voor vervolgonderzoek met als doel een verbeterde inrichting en gebruik van landschapstypen in Nederland ten behoeve van honingbijen en wilde bijen.