Background:Postoperative complications and readmissions to hospital are factors known to negatively influence the short- and long-term quality of life of patients with gastrointestinal cancer. Active family involvement in activities, such as fundamental care activities, has the potential to improve the quality of health care. However, there is a lack of evidence regarding the relationship between active family involvement and outcomes in patients with gastrointestinal cancer after surgery.Objective:This protocol aims to evaluate the effect of a family involvement program (FIP) on unplanned readmissions of adult patients undergoing surgery for malignant gastrointestinal tumors. Furthermore, the study aims to evaluate the effect of the FIP on family caregiver (FC) burden and their well-being and the fidelity of the FIP.Methods:This cohort study will be conducted in 2 academic hospitals in the Netherlands. The FIP will be offered to adult patients and their FCs. Patients are scheduled for oncological gastrointestinal surgery and have an expected hospital stay of at least 5 days after surgery. FCs must be willing to participate in fundamental care activities during hospitalization and after discharge. Consenting patients and their families will choose to either participate in the FIP or be included in the usual care group. According to the power calculation, we will recruit 150 patients and families in the FIP group and 150 in the usual care group. The intervention group will receive the FIP that consists of information, shared goal setting, task-oriented training, participation in fundamental care, presence of FCs during ward rounds, and rooming-in for at least 8 hours a day. Patients in the comparison group will receive usual postoperative care. The primary outcome measure is the number of unplanned readmissions up to 30 days after surgery. Several secondary outcomes will be collected, that is, total number of complications (sensitive to fundamental care activities) at 30 and 90 days after surgery, emergency department visits, intensive care unit admissions up to 30 and 90 days after surgery, hospital length of stay, patients’ quality of life, and the amount of home care needed after discharge. FC outcomes are caregiver burden and well-being up to 90 days after participating in the FIP. To evaluate fidelity, we will check whether the FIP is executed as intended. Univariable regression and multivariable regression analyses will be conducted.Results:The first participant was enrolled in April 2019. The follow-up period of the last participant ended in May 2022. The study was funded by an unrestricted grant of the University hospital in 2018. We aim to publish the results in 2023.Conclusions:This study will provide evidence on outcomes from a FIP and will provide health care professionals practical tools for family involvement in the oncological surgical care setting.
Over het houden van en de omgang met dieren is de laatste decennia veel maatschappelijk debat. Of het nu gaat om houderijsystemen, ziektes die kunnen overgaan van dier op mens, dieren die worden ingezet in de sport of die leven in het wild. Het CoE-cluster dier/lectorenplatform DiP wil bijdragen aan kenniscreatie en -overdracht door middel van praktijkgericht onderzoek. Dit om handelingsperspectief te creëren voor mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van het houden van en de omgang met dieren, als educatiebron voor hobby-eigenaren, als beleidsverrijking voor verschillende overheden en om in de maatschappelijke dialoog de feiten van de fabels te kunnen scheiden.Vanuit een gezamenlijk ambitie wordt de komende jaren gewerkt aan een praktijkgerichte agenda rond Dierwaardigheid in Praktijk. Met focus op zes thema’s:- Dierindicatoren- Diergericht ontwerpen- Omgang met dieren- One Health- Waardecreatie- Maatschappelijk draagvlak. Deze zes thema’s gezamenlijk hebben doorwerking richting het dier zelf, op de mens als individu en ook op de maatschappij als geheel.
MULTIFILE
Over het houden van en de omgang met dieren is de laatste decennia veel maatschappelijk debat. Of het nu gaat om houderijsystemen, ziektes die kunnen overgaan van dier op mens, dieren die worden ingezet in de sport of die leven in het wild. Het CoE-cluster dier/lectorenplatform DiP wil bijdragen aan kenniscreatie en -overdracht door middel van praktijkgericht onderzoek. Dit om handelingsperspectief te creëren voor mensen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van het houden van en de omgang met dieren, als educatiebron voor hobby-eigenaren, als beleidsverrijking voor verschillende overheden en om in de maatschappelijke dialoog de feiten van de fabels te kunnen scheiden.Vanuit een gezamenlijk ambitie wordt de komende jaren gewerkt aan een praktijkgerichte agenda rond Dierwaardigheid in Praktijk. Met focus op zes thema’s:- Dierindicatoren- Diergericht ontwerpen- Omgang met dieren- One Health- Waardecreatie- Maatschappelijk draagvlak. Deze zes thema’s gezamenlijk hebben doorwerking richting het dier zelf, op de mens als individu en ook op de maatschappij als geheel.
MULTIFILE
Wetenschappers gebruiken bioorthogonale klikreacties tussen trans-cyclooctenen (TCOs) en tetrazines (Tz) om geheel nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen waarmee heel gericht cruciale biologische doelmoleculen kunnen worden geraakt, zodat ziektes op een veel selectievere manier kunnen worden behandeld. Recentelijk heeft de Radboud Universiteit een nieuw TCO-derivaat ontwikkeld en geoctrooieerd dat beschikt over twee orthogonale handvatten, goede stabiliteit, een snelle klik-kinetiek en een biocompatibele “click-to-release” functionaliteit. Bovendien kan deze TCO in een efficiënte synthese met hoge zuiverheid geproduceerd worden in tegenstelling tot vergelijkbare gepubliceerde stoffen. Binnen dit KIEM project zullen ‘ready-to-use’ TCO-producten ontwikkeld worden, gebaseerd op dit nieuwe TCO-derivaat. Dit is belangrijk om de drempel te verlagen voor onderzoekers om deze nieuwe technologie te benutten in hun toepassingen en versnelt daarmee de ontwikkeling van “slimme” geneesmiddelen of materialen. De werkzaamheden in dit project zullen bestaan uit literatuuronderzoek, synthetisch ontwerp van TCO-derivaten, chemische synthese, onderzoek naar de eigenschappen van de stoffen en contact leggen met potentiele gebruikers. De beoogde projectresultaten zijn chemische methoden om geactiveerde TCOs te synthetiseren, 5–10 geactiveerde eindproducten, inzicht in de chemie van TCOs, inzicht in de kinetiek en stabiliteit van de nieuwe TCOs en nieuwe samenwerkingen. In dit project wordt samengewerkt tussen de Radboud Universiteit en het biotechnologiebedrijf Synvenio. Binnen de synthetisch organische chemie afdeling van de Radboud Universiteit is de eerdergenoemde nieuwe TCO ontwikkeld. Synvenio is een jong biotechnologiebedrijf dat bioactieve stoffen beschikbaar maakt voor biochemisch- en biomedische onderzoekers. Het team bestaat uit chemici met veel affiniteit met biochemie, waaronder een van de uitvinders van de nieuwe TCO.
Tropisch hardhout voor bouw en interieur veroorzaakt veel schade aan kwetsbare tropische bossen (ontbossing, nutriënten-onttrekking, onvervangbare schade aan biodiversiteit en dierenleven, onwenselijke werkomstandigheden lokale arbeiders). Bamboe lijkt een goed alternatief, maar wordt nog voornamelijk geïmporteerd uit Azië met een negatieve impact op de footprint van bamboeproducten. Europees geteelde bamboe zou, als een bruikbaar alternatief voor de Aziatische bamboe en tropische hardhoutsoorten, de negatieve footprint aanzienlijk kunnen beperken. Het Centre of Expertise Future Makers van ArtEZ hogeschool voor de kunsten onderzoekt samen met bamboeproducent Bamboologic en ontwerper Floor Beckering of de in Portugal geproduceerde bamboe voldoende kwaliteit kan krijgen op basis van het natuurlijke bindmateriaal lignine. Belangrijke partner hierbij is Stichting Hout Research (SHR) die veel kennis heeft op het gebied van Aziatische bamboe en zeer geïnteresseerd is om de kwaliteiten van Europees bamboehout te testen en mee te denken over interessante toepassingsgebieden. Masterstudenten van Future Makers vaste onderzoekspartner Wageningen Universiteit & Research zullen deelonderzoeken voor hun rekening nemen. Het project past binnen de ambities ‘Nederland Circulair in 2050’ en sluit aan op de transitieagenda’s van ‘Bouw’ en ‘Consumptiegoederen, vooral waar het gaat om duurzame houttoepassingen in bouw, interieurafwerking en meubels. De uitkomsten van het onderzoek zijn dan ook relevant voor de gehele bouw- en interieursector. Deze KIEM-aanvraag hoopt een eerste aanzet te zijn in vervolgonderzoek naar mogelijke productie en implementatie van bamboe en bamboeproducten.
Door veranderingen in landgebruik en klimaat en daarmee samenhangende veranderingen in biotoop, voedselbeschikbaarheid en predatiedruk, blijven de aantallen weidevogels in Nederland dalen, ondanks jarenlange inspanningen om ze te beschermen. Met de huidige kleine weidevogelpopulaties ligt er veel nadruk op predatiedruk. Predatiedruk is niet alleen afhankelijk van aantallen predatoren en potentiële prooien in het broedseizoen, maar ook van terreinbeheer en ruimtegebruik van al die soorten door het jaar heen. Daarvoor zijn continue beschikbare gegevens over het voorkomen en gedrag van dieren in het veld, gecombineerd met gegevens over de kwaliteit van de biotoop en het beheer essentieel. Deze vorm van integrale jaarrond beheermonitoring staat echter pas in de kinderschoenen. Op dit moment zijn er veel nieuwe technieken in ontwikkeling die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de beheermonitoring, zoals de inzet van wildlife camera’s, drones, satellieten en citizen science. Helaas zijn data uit deze monitoring versnipperd over verschillende databases en is een integrale en betrouwbare beoordelingssystematiek van deze data momenteel niet voorhanden. Daardoor worden de mogelijkheden van het gebruik van dit soort data op dit moment nog onderschat en onderbenut. Hierdoor blijven kansen voor verbetering van de bescherming van weidevogels liggen. Het doel van dit project is om een kennissysteem te ontwikkelen dat beschikbare data uit meerdere bronnen integreert en toepasbaar maakt voor onderbouwen van keuzes in biotoop- en populatiebeheer voor het duurzaam beheer van weidevogelgebieden. Dit detectie- en analysesysteem wordt in een co-creatieproces met eindgebruikers, beheerders, dataverzamelaars en systeemontwikkelaars opgesteld aan de hand van een iteratieve monitoring- en evaluatieserie in drie weidevogelgebieden. De volgorde van die gebieden is gekozen met het oog op toenemende naïviteit met betrekking tot hoogtechnologische bronnen en toenemende complexiteit van de vraagstukken. Daarnaast wordt een sensorintensieve meting georganiseerd om verschillende databronnen aan elkaar te kalibreren.