Het verzuim en de instroom in de WIA als gevolg van een psychische aandoening zijn hoog. Dat komt niet alleen door de aandoening, maar ook doordat werknemers met een psychische aandoening daar vaak niet open over durven te zijn. Ze zijn bijvoorbeeld bang dat collega’s en leidinggevenden hen buitensluiten of dat ze hun baan verliezen, als bekend wordt wat er aan de hand is. Deze angst is terecht want er bestaan veel vooroordelen over werken met een psychische aandoening en er is sprake van stigmatisering. Het gevolg van niet-open erover zijn is echter dat de werkgever er ook geen rekening mee kan houden. Veel medewerkers met een psychische aandoening staan er daardoor alleen voor, lopen op hun tenen of gaan onderpresteren. Eventuele klachten worden daardoor erger. Werkgevers en HR-professionals kunnen daar wat aan doen. In dit artikel bespreken Aukje Smit, Dorien Verhoeven en Tinka van Vuuren de vooroordelen, de benodigde maatregelen en de strategieën om werkgevers (en dus ook HR-professionals) in beweging te krijgen aan de hand van een literatuuronderzoek naar stigmatisering van werkenden met een psychische aandoening
In het werving- en selectieproces proberen organisaties in eerste instantie zoveel mogelijk geschikte kandidaten te laten solliciteren (een marketing/ branding probleem) om daaruit dan de meest geschikte kandidaat te kiezen (een selectieprobleem).Het is wettelijk verboden om bij het selecteren van kandidaten te discrimineren op kenmerken die niet relevant zijn voor de selectie (zoals huidskleur, geloof of leeftijd). Maar een eerlijk en rechtvaardig proces moet verder gaan dan de wet. Een ethische aanpak zorgt ervoor dat gelijk gesitueerde mensen gelijk behandeld worden, dat vooroordelen geen kans hebben, dat kandidaten met menswaardigheid en respect behandeld worden, dat de procedures en uitkomsten voor iedereen helder zijn, dat de kandidaat zinnige feedback krijg na het proces, en dat de voorspellingen over het toekomstige werksucces van een kandidaat daadwerkelijk kloppen.Voor elk van de fasen van werving- en selectie zijn er kunstmatige intelligentiesystemen op de markt die organisaties kunnen helpen bij het proces. Die technologieën hebben gevolgen voor wie er wel of niet worden geselecteerd en kunnen dus een impact hebben op de diversiteit van een organisatie.De diversiteit binnen een organisatie kan op drie manieren worden vergroot. Je kunt de bestaande bias uit het proces proberen te halen, je kunt barrières die ervoor zorgen dat alleen specifieke groepen kunnen of willen solliciteren wegnemen, en je kunt actief op zoek gaan naar kandidaten met een divers profiel.Technologie zou op drie manieren kunnen helpen bij het verminderen van bias binnen het proces. Irrelevante persoonskenmerken kunnen automatisch buiten beschouwing worden gelaten en je kunt een stuk makkelijker dan bij een menselijke recruiter meten op wat voor manier het systeem biased is. Ook zou technologie kunnen helpen bij het vindenvan nieuwe groepen kandidaten die eerder nog niet in beeld waren.De voordelen van het gebruik van kunstmatige intelligentie hebben daarnaast vooral te maken met efficiëntie. Delen van het proces kunnen worden geautomatiseerd, en de werkwijze kan meer uniform gemaakt. Het zijn daarom vooral organisaties die grote aantal kandidaten werven die op dit moment gebruik maken van kunstmatige intelligentie.Er kleven ook grote risico’s aan het gebruik van kunstmatige intelligentie binnen werving- en selectieprocessen. Omdat veel van de technologie uitgaat van de huidige (succesvolle) werknemers is er de kans dat je de (weinige diverse) status quo juist handhaaft. Het is nooit uit te sluiten dat er hele specifieke vormen van bias met betrekking tot bepaalde groepen in het systeem blijven zitten, en dit soort systemen kunnen sowieso slecht omgaan met individuen die op een of andere manier afwijken van de norm. Die bias die – ook na een zorgvuldige implementatie – overblijft is dan wel meteen systematisch en schaalt mee met de inzet van de technologie. Verder blijft het moeilijk om te valideren of de kunstmatige intelligentie die je inzet wel goed werkt. Tot slot hebben dit soort systemen veel data nodig. Dit kan op het gebied van privacy en de vereiste dataminimalisatie problemen opleveren.Je hoort vaak dat we ons geen zorgen hoeven te maken over de inzet van kunstmatige intelligentie binnen werving- en selectie. Het is immers voorlopig nog steeds de mens die de uiteindelijke beslissing neemt. Dit klopt (vooralsnog) misschien nog wel voor het aannemen van de kandidaat, maar is allang niet meer het geval voor de kandidaten die worden afgewezen. Daar is het vaak al de machine die kiest, zonder enige menselijke tussenkomst.Als je er toch voor kiest om kunstmatige intelligentiesystemen binnen werving- en selectieprocessen te implementeren, dan moet je dat op een heel intentionele manier doen. En met een scherpe blik op de achterliggende waarden. Dit onderzoek heeft gereedschap opgeleverd dat daarbij kan helpen. Met de AI in Recruitment (AIR) Discussietool kun je aan de hand van de volgende vijf vragen (en de bijbehorende deelvragen) komen tot een zo verantwoord mogelijke implementatie:1. Wat is voor jouw organisatie eerlijke en rechtvaardige werving en selectie?2. Hoe zit het met de benodigde data?3. Blijft de mens de baas over het proces?4. Is jouw organisatie en is de technologie onbevooroordeeld?5. Weet je zeker dat de technologie werkt en dat het blijft werken?
MULTIFILE
Our aim is to compare olfactory and gustatory function and food preferences of patients with Mild Cognitive Impairment (MCI) and Alzheimer's disease (AD) with controls. We included 22 patients with MCI, 30 patients with AD and 40 controls and assessed olfactory threshold, odor discrimination and odor identification (Sniffin' Sticks), gustatory functioning (Taste Strips), and food preferences (Macronutrient and Taste Preference Ranking Task). Linear regression analyses were used to study associations of five cognitive domains or AD biomarkers with olfactory functioning. Groups did not differ in olfactory threshold, gustatory function and food preferences. Patients with MCI and AD scored lower on odor discrimination and identification than controls. Poorer memory, but no other cognitive domain, was associated with poorer odor discrimination and odor identification, but not with odor threshold. No associations with AD biomarkers were found. In conclusion, patients with MCI and AD have poorer odor discrimination and identification ability than controls, but similar detection thresholds. This is likely a consequence of poorer memory rather than directly caused by AD pathology.
The project Decolonising Education: from Teachers to Leading Learners (DETeLL) aims to develop a multi-site approach for interventions towards inclusion and decolonisation in order to change the hierarchical nature of higher education in the Netherlands. DETeLL identifies the model of the ‘traditional teacher’ as embodying the structural exclusions and discriminations built into the classroom and proposes the figure of a ‘Leading Learner’ as a first step towards a radical change in the educational system. In collaboration with the education departments in the Theatre and Dance Academy at ArtEZ, the post-doc will build up a research and teaching programme that engages with students and teachers in the faculty to create a prototype of an inclusive and diverse educational practice. RELEVANCE: Education should be the critical space in which changes occur in order to shape best possible futures. In DETeLL’s acceptation, decolonisation refers to a complete change in the way of thinking and behaving. It does not refer only to the urgency of dealing with historical colonial legacies embedded in society, but also to the subversion of the deeply oppressive colonial culture that (also unconsciously) regulates public and private living, whether this is related to gender, race, class or sexuality issues. RESULTS: 1) Create a theory and practice-based scientific base-line of decolonisation and art education; 2) Provide a definition of ‘Artist educator as Leading Learner’ following a practice- based methodology of intervention; 3) Design and Pilot a new teaching programme for theatre education at ArtEZ to be then upscaled to all educational departments in a follow-up project); 4) Produce a strong interdisciplinary and international output plan: 3 academic publications, 2 conferences, 4 expert group workshops. NETWORK: ArtEZ; University of Amsterdam (UvA); Ghent University; UCHRI; Hildesheim University; Cape Town University. The partners will serve as steering committee through planned expert group meetings.
Nxus is a Software as a Service startup that provides higher educational institutions with one integrated community and bias-free career platform. With this platform, Nxus connects employers, students and alumni in a unique and innovative way. The Nxus platform is already deployed university-wide by the launching partner, Radboud University. The Take-Off HBO feasibility grant allows Nxus to research the feasibility of further developing the existing platform to meet the needs of Secondary Vocational Institutions (MBO-instellingen). Nxus hereby aims to address 2 present-day societal issues, the shortage of internships for MBO students and internship discrimination in the recruitment and selection process.