De baten zijn hoger dan de kosten: Steeds meer betrokkenheid vrijwilligers bij financien. De kosten van vrijwilligersprojecten zijn lager dan de baten. De baten zijn ook immaterieerl
DOCUMENT
Ter voorbereiding van zijn advies [Nr 55; 2014] over beïnvloeding van gedrag door de overheid heeft de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) aan Baukje Stinesen en Reint Jan Renes gevraagd een verkennend onderzoek te doen naar overheidsinitiatieven die zich richten op gedragsbeïnvloeding van de burger in de domeinen gezondheid, mobiliteit en financiën.
DOCUMENT
Far from being negligible in quantity, decentralized energy production delivers a considerable part of the renewable energy production in the Netherlands. Decentralized production takes place by individual households, companies as well as citizen groups. Grassroots initiatives have sprung up in the Netherlands in the last 5 years, in a recent inventory 313 formally instituted local energy cooperatives were found. Cooperatives’ aims are sustainability, strengthening local economy and promoting a democratic governance structure for energy production.The energy industry in the Netherlands has traditionally been dominated by large energy companies, and the Groningen gas field has resulted in a very high dependency on natural gas for both consumer and business households. The climate for grassroots initiatives has improved since the so-called Energy Covenant in 2013. This covenant pertains to an agreement between government, industry representatives, labor unions and non-governmental organizations to arrive at a substantial reduction of energy use, ambitious increase in the production of renewable energy, and new jobs in the renewable energy sector.The covenant also announced new policies to stimulate community energy activities, such as the Zip-code-rose policy . The governmental interest in new forms of energy transition, is also demonstrated by the ‘Experiments Electricity Law’ facility, which gives local business and community initiatives an opportunity to experiment with a local energy system. This policy is meant as a ‘learning facility’; experiences are expected to lead to adaptations in Dutch electricity law and regulation.
DOCUMENT
Jaarlijks keren circa 30.000 justitiabelen terug naar de samenleving. De reclassering houdt op een deel van hen toezicht, met als doel recidivekansen verminderen en maatschappelijke re-integratie bevorderen. Reclasseringswerkers boeken in de praktijk met hun cliënten veelal vooruitgang op domeinen zoals wonen, werk en relaties. Deze wordt echter vaak tenietgedaan door complexe schuldsituaties waarin cliënten verkeren; hetzij direct doordat cliënten bijvoorbeeld stelen om te kunnen leven, hetzij indirect doordat financiële problematiek cliënten zo in beslag neemt dat er geen ‘ruimte’ is voor werken aan gedragsverandering. Kortom, financiële problematiek is een belangrijk probleem. Reclasseringswerkers missen echter handvaten om cliënten te begeleiden bij financiële problematiek, en bij gebrek aan eenduidige methodische aanpakken zoeken zij hun eigen weg.1 Ook vanuit de literatuur is financiële problematiek bekend als criminogene factor, maar is weinig bekend over de interactie tussen schulden en criminaliteit en de factoren die daarbij een rol spelen. Zowel de praktijk als de theorie vraagt dus om onderzoek dat meer inzicht biedt in de complexiteit van financiële problematiek onder reclasseringscliënten en dat werkers bovendien concrete handvaten kan bieden om cliënten beter te begeleiden bij financiële problematiek.
DOCUMENT
De bestaanszekerheid in Nederland staat de afgelopen paar jaar hoog op de maatschappelijke agenda. Verschillende groepen mensen die onvoldoende bestaanszekerheid ervaren, worden meer en meer zichtbaar. Hoewel de reclasseringspopulatie in meerdere dwarsdoorsnedes oververtegenwoordigd is (waaronder alleenstaanden, lage inkomens, schuldenaren en daklozen), is een analyse van de bestaanszekerheid van de Nederlandse reclasseringspopulatie nog niet gedaan. Toch kan een gebrek aan bestaanszekerheid wel degelijk van invloed zijn op het reclasseringstraject én is menig reclasseringswerker wel betrokken bij het bevorderen van de bestaanszekerheid. In een publicatie van Smit (2019) wordt de mate van bestaanszekerheid in Nederland beschreven in de periode van 2016 tot 2019. Volgens Smit zijn er 2,6 miljoen huishoudens in Nederland die moeilijk rond kunnen komen, heeft één op de vijf huishoudens een betaalachterstand en zijn er 320.000 mensen in Nederland die werken en toch arm zijn (Smit, 2019; Schonewille andamp; Crijnen, 2019; Vrooman, Josten, Hoff, Putman andamp; Wildeboer Schut, 2018). Hoewel er in de pre-corona periode sprake is geweest van hoogconjunctuur, profiteerde niet iedereen daar in gelijke mate van. Dit heeft de kloof tussen arm en rijk verder vergroot. Met de huidige inflatiecijfers en stijgende kosten wordt deze kloof verder uitvergroot. Dit versterkt de maatschappelijke onrust en sociale ongelijkheid. Sociale ongelijkheid ontstaat volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) door een overvloed van kapitaal bij sommige groepen en schaarste van kapitaal bij andere groepen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier verschillende vormen van kapitaal, namelijk: economisch kapitaal, persoonskapitaal, sociaal kapitaal en cultureel kapitaal. Het SCP definieerde in 2014 al zes sociale groepen met verschillende mate van kapitaal (Vrooman, Gijsberts andamp; Boelhouwer, 2014): (1) de gevestigde bovenlaag, (2) de jongere kansrijken, (3) de werkende middengroep, (4) de comfortabel gepensioneerden, (5) de onzekere werkenden en (6) het precariaat. Met name deze laatste twee groepen kennen een tekort aan kapitaal op meerdere van de vier hiervoor genoemde vormen van kapitaal. Dit zet de bestaanszekerheid van deze groepen onder druk. Juist de mensen die strafbaar gedrag vertonen bevinden zich onevenredig vaak in deze laatste twee groepen. Armoede, werkloosheid en een gebrek aan financiële zekerheid vormen stressoren die bij kunnen dragen aan (de herhaling van) strafbaar gedrag (Roeland, Visser andamp; Németh, 2021).
MULTIFILE
DOCUMENT
Begin 2020 heeft de gemeente Den Haag aan De Haagse Hogeschool (Lectoraat Urban Ageing) gevraagd om samen met Hulsebosch Advies en AFEdemy een integrale monitor te ontwikkelen en uit te voeren waarbij, door middel van kwalitatieve en kwantitatieve methoden, onderzoek wordt gedaan naar de stand van zaken van Den Haag als seniorvriendelijke stad en tevens te kijken naar huidige trends aangaande ouderen. Tevens vroeg de gemeente om de ontwikkeling van een meetinstrument dat in de toekomst eenvoudig bij herhaling kan worden ingezet voor onderzoek: de standaard Age Friendly Cities and Communities Questionnaire (AFCCQ) voor ouderen1. In een stadsenquête en in zogenaamde stadsateliers zijn ouderen gevraagd naar hun bevindingen. In totaal hebben 393 Haagse ouderen meegedaan aan de enquête en 50 aan de stadsateliers. De aan de ouderen gestelde vragen gingen over de volgende acht onderwerpen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezamenlijk de seniorvriendelijkheid van een stad bepalen: ●Huisvesting; ●Sociale participatie; ●Respect en sociale inclusie; ●Burgerschap en werkgelegenheid; ●Communicatie en informatie; ●Sociale en gezondheidsvoorzieningen; ●Buitenruimte en gebouwen; ●Transport; ● en aanvullend, een negende domein: Financiën. CC-BY NC ND https://www.dehaagsehogeschool.nl/onderzoek/lectoraten/details/urban-ageing#over-het-lectoraat
MULTIFILE
Dat juist de duurzame Triodosbank als eerst nul procent gaat rekenen bij een spaar en betaalrekening is in strijd met haar principes en voelt als onrechtvaardig.
LINK
Veel jongeren hebben schulden. Sommigen komen daardoor in problemen op school. Het schoolmaatschappelijk werk aan het ROC Midden Nederland trok daarom aan de bel. Aandacht voor geld op het ROC helpt jongeren beter omgaan met financiën en geeft rust in de klas
DOCUMENT