When the Netherlands developed a national system of vocational education at the end of the 19th century, it was a direct answer to obvious shortcomings in the technical and trade professions (De Jonge, 1968). It concentrated on training craftsmen for the traditional, mainly agrarian economy, and technicians for the new, industrial economy. The training being offered was closely related to actual professional practices. In the first place, there was a very stable occupational structure, in which professional knowledge and skills did not become obsolete quickly. This, in turn, made it possible that education was -and remained - up-to-date. Secondly, almost all teachers were also experienced craftsmen, who only started teaching after a long career. The teachers learned actual professional practices through direct experience. In addition, students were also frequently familiar with actual practice, because the occupational structure was so stable: they knew exactly for which profession they were being trained. A stable occupational structure, a clear occupational orientation by the students, and teachers with extensive firsthand work experience ensured that vocational education was a powerful learning environment. For this reason, a dual system had hardly any added value. A consequence is that the apprenticeship system in the Netherlands - as opposed to almost all surrounding countries - had a lower status and fewer students than full-time education (Teerling & Bijveld, 1982).
Gedrag speelt een crucial rol bij de preventie van leefstijlgerelateerde aandoeningen. Hoe het best in te spelen op gedragd is geen vanzelfsprekend onderdeel van de gereedschapskist van de medische professional. Dit hoofdstuk zet recente gedragswetenschappelijke inzichten op en rij.
Wereldwijd luiden de alarmbellen over de afname in biodiversiteit. Ook in Nederland zijn er steeds minder verschillende soorten planten en dieren. De groeiende verdichting van steden gaat dit alleen maar versterken. Om het tij te keren werken de grote gemeenten zoals Rotterdam en Den Haag met monitoringsplannen en inrichtingsmaatregelen om de biodiversiteit in steden te versterken. De gemeenten stellen echter vast dat een breed draagvlak bij burgers voor deze maatregelen ontbreekt; het sluit niet aan bij hun huidige waarden en belevingswereld. Maar juíst de inzet van bewoners is nodig om impact te maken, omdat zij invloed hebben op het relatief grote aandeel van private ruimte in steden (»60% tegenover 40% publieke ruimte). Daarom is het consortium van onderzoekers, steden en bedrijven voornemens om een lerend ecosysteem van en voor wijkbewoners te ontwikkelen, die met hun voorkeurstools zoals interactieve dataplatformen en passende interfaces samenwerken aan biodiverse steden, en die gemeenten helpen meer real-time inzicht in biodiversiteit te verkrijgen. Het beoogt onderzoek bouwt voort op inzichten uit een pilot begin 2022: het alleen beschikbaar maken van databases en meetinstrumenten (zogenaamde sensoren) is niet aantrekkelijk genoeg voor de meeste bewoners om ook zelf te zorgen voor meer biodiversiteit. Data-tools moeten aansluiten bij leefwereld en interesses van burgers. Hiervoor moeten kennis en praktijk van ‘citizen science’ en nieuwe vormen van burgenparticipatie gekoppeld worden. Dit gebeurt in de praktijk en in de huidige wetenschappelijke literatuur nog onvoldoende. Met kwalitatief onderzoek en actiegericht ontwerponderzoek worden inzichten en een gereedschapskist inclusief technische prototypes gegenereerd waarmee wijkbewoners en gemeenten middels passende technologie samen kunnen werken voor meer biodiversiteit. In twee wijken in Rotterdam en Den Haag worden Urban Living Labs opgezet om samen met alle relevante betrokkenen de Wijk als Biotoop aanpak te ontwikkelen. Onderzoeksresultaten worden opgeschaald van Rotterdam naar Den Haag en vanuit de provincie verder verspreid.
Aanleiding Het is belangrijk om de opvoedingskracht van ouders en de sociale steun rond gezinnen te versterken. De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben hierin een belangrijke taak: preventie en het bieden van laagdrempelige opvoedingshulp bij lichte opgroei- en opvoedvragen, en waar nodig doorverwijzen naar zwaardere vormen van hulp. Dit noemen we preventief en omgevingsgericht werken. In de CJG’s zijn het vooral de frontliniewerkers - de pedagogisch consulenten, de maatschappelijk werkers en de sociaal verpleegkundigen – die invulling moeten geven aan het preventief en omgevingsgericht werken. Zij geven aan dat zij behoefte hebben aan gereedschap om:• Sociale pedagogische netwerken in buurten en wijken te versterken.• Opvoedingsvragen van ouders te verhelderen en daarop in te spelen.• Tijdig te kunnen signaleren wanneer zij de hulp van specialisten moeten inroepen. Doelstelling De hoofdvraag van dit project luidt dan ook: Op welke wijze kunnen frontliniewerkers invulling geven aan het preventief en omgevingsgericht werken, zodat zij de opvoedkracht van ouders en de pedagogische kwaliteit van de sociale omgeving van gezinnen versterken? Welke handvatten, instrumenten, vaardigheden, kennis en attitude hebben deze professionals daarvoor nodig? Het hart van dit project is de kenniswerkplaats die bestaat uit frontliniewerkers, docent/onderzoekers en studenten, die vanuit hun eigen inbreng en deskundigheid samenwerken. Via de kenniswerkplaats wordt geleerd door te doen. Ook wordt nadrukkelijk gezocht naar de intuïtieve kennis en behoeften van collega-professionals door mee te lopen met frontliniewerkers en hen te interviewen. De kenniswerkplaats vraagt feedback van inhoudsdeskundigen. Zij toetst haar resultaten aan de mening van de schakelgroep, waar het middenmanagement deel van uitmaakt. Dit gebeurt met het oog op de implementatie van de producten op de werkvloer. Beoogde resultaten Het project Een stap naar voren wil een lerende omgeving bieden voor professionals, studenten en docenten. Zij zullen instrumenten voor het werkveld ontwikkelen, zoals een gereedschapskist met praktische instrumenten. De oplossingen dragen bij aan een positief opvoedingsklimaat in buurten en gezinnen en op termijn tot een vermindering van verwijzing naar (en dus kosten van) de tweedelijnszorg. Voor het onderwijsveld levert dit project inzicht in de benodigde competenties voor preventief en omgevingsgericht werken voor de opleidingen sociale studies en verpleegkunde. Tot slot levert dit project kennis op voor het onderzoeksveld, zoals een methodiek om ‘tacit knowledge’ (impliciete kennis) bij professionals op te halen.
Door een groeiend percentage Nederlanders met overgewicht en gerelateerde chronische ziekten is er meer aandacht voor preventie d.m.v. een gezonde leefstijl. Gezonde voeding speelt hierin een belangrijke rol waarbij zowel verantwoorde communicatie als een gezond aanbod aan voedingsproducten belangrijk zijn voor de consument om gezonde voedingskeuzes te kunnen maken. Het HAS lectoraat Voeding en Gezondheid van Dr. Annet Roodenburg richt zich op beide aspecten. Met het onderzoeksprogramma “Gereedschapskist voor gezonde productontwikkeling” wordt een gereedschapskist met bruikbare tools op het gebied van o.a. samenstelling, textuur en verzadiging samengesteld om uiteindelijk samen met het bedrijfsleven innovatieve en gezonde producten te ontwikkelen die aansluiten bij de behoeften van de consument. In het HBO postdoc traject wordt specifiek onderzoek verricht naar het effect van producteigenschappen (sensoriek, textuur) op verzadiging en eetsnelheid om uiteindelijk meer verzadigende producten te ontwikkelen die de dagelijkse energie-inname kunnen beperken. Daarnaast wordt onderzocht hoe verzadiging en eetsnelheid effectief kunnen worden gecommuniceerd naar de consument. Een sterke verbinding tussen onderzoek en onderwijs wordt gecreëerd doordat het onderzoek d.m.v. studentenprojecten met studenten van verschillende opleidingen wordt uitgevoerd en de postdoc (Dr. S. Huybers) het onderzoek begeleidt. De verkregen kennis wordt door de postdoc ingebed in onderwijs door o.a. verwerking in curricula van opleidingen (Toegepaste biologie, Healthy living) en minoren (Food Quality & Health, The healthy choice the easy choice) en het verzorgen van HAS-brede gastcolleges. Hierdoor blijven studenten en docenten op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van verzadiging en eetsnelheid. Door wetenschappelijke publicaties, deelname aan (inter)nationale congressen en netwerkbijeenkomsten wordt de zichtbaarheid en het netwerk op het gebied van verzadiging en eetsnelheid uitgebreid. Hierdoor kunnen i.s.m. kennisinstellingen en bedrijven subsidies voor vervolgonderzoek worden aangevraagd voor een duurzame onderzoekslijn binnen het lectoraat Voeding en Gezondheid.