Periodes met hitte gekoppeld aan stedelijke luchtverontreiniging hebben gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de inwoners in de stad. ze leiden tot hittestress en in het extreme geval tot vroegtijdige sterfte. Onderzoek uit 2011 liet zien dat temperatuur en luchtvervuiling vaak tegelijk verhoogd zijn. Of de twee elkaar versterken in hun effect op vroegtijdige sterfte kon toen niet worden bewezen. Uit een gedetailleerd onderzoek voor Rotterdam is die interactie nu wel vastgesteld. Hieruit blijkt ook dat de luchtkwaliteit en het aantal dagen met hittestress sterk per buurt kunnen verschillen.
MULTIFILE
Gemeenten hebben aangegeven voor hitte behoefte tehebben aan concrete richtlijnen voor een hittebestendigestad. In het RAAK-project ‘De hittebestendige stad’ zijn naaraanleiding van deze behoefte drie ontwerprichtlijnen voor eenhittebestendige inrichting van de buitenruimte opgesteld (ziekader). Deze voorgestelde richtlijnen zijn in het onderzoekconcreet met grenswaarden ingevuld (bijvoorbeeld 300 metertot een koele plek, of 40 % schaduw op loopgebieden).Gemeenten vinden de gekozen richtlijnen logisch en hebbenvooral nog vragen over de voorgestelde grenswaarden en deexacte definitie van koele plekken in de stad. Er is daaromnog een slag met gemeenten nodig om deze grenswaardenen ook de definitie van termen beter te onderbouwen. Het isimmers zo dat iedere gemeenten zelf keuzes dient te makenover wat zij hittebestendig vindt. Een goede lokale afwegingen onderbouwing is van belang.Het doel van dit praktijkonderzoek is om met meerderegemeenten de richtlijnen concreter uit te werken engemeenten handvatten te geven om zelf specifieke grenswaarden te kiezen. De verwachting is dat andere gemeenten bij een bredere onderbouwing makkelijker de voorgestelde richtlijnen grenswaarden overnemen of daar hun eigen specifieke invulling in kiezen. En dus concreet aan de slag kunnen met het hittebestendig inrichten van de buitenruimte. In dit onderzoek zijn de richtlijnen in de praktijk onderzocht door metingen, interviews foto’s en GIS analyse te combineren. Voor elke van de richtlijnen worden de methode, resultaten en aanbevelingen beschreven zodat de aanpak eenvoudig opschaalbaar is naar andere gemeenten.
De meeste risicodialogen worden gevoerd met professionals en op basis van kaarten en modellen. Burgers hebben tot nu toe in Nederland nog maar amper een rol in de risicodialogen die gehouden worden binnen het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie . Dat is wonderlijk, want zij ervaren aan den lijve waar het heet is in de stad en wat dat met hen doet. Zij zijn als het ware de ultieme graadmeters en ervaren dus ook welke maatregelen effectief zijn tegen hitte. Door burgers te betrekken bij het thema hitte en ze hun ervaringen en ideeën voor oplossingen te laten delen, kunnen zij een bijdrage leveren aan de risicodialoog en uiteindelijk ook aan de realisatie van een hittebestendige stad. Bovendien, wat het klimaatvraagstuk vraagt, is de EXTRA aandacht voor groepen mensen die je normaal gesproken niet betrekt of bereikt, mensen die je echt moet gaan opzoeken en waarvoor je de tijd moet nemen. Daar zitten ook vaak de meest kwetsbare groepen tussen die hun eigen beleving hebben van de zaken die professionals (wel of niet) bedreigingen noemen. Daarnaast wordt er in een risicodialoog met burgers veel minder binnen de lijntjes gekleurd en binnen hokjes gedacht dan wanneer deze met professionals wordt gehouden. Een dialoog met professionals bestaat veel meer uit antwoorden die in lijn zijn met de mores van het werkveld.
De gevolgen van extreme hitte en droogte tussen 2018 en 2020, en het bijzonder natte voorjaar in 2024, illustreren de impact van klimaatverandering op Europese en Nederlandse bossen. De Landelijke Bossenstrategie beoogt nieuw bos aan te leggen en bestaande bossen te revitaliseren om hun weerbaarheid tegen klimaatextremen te verhogen. De realisatie van deze doelen loopt echter achter, voornamelijk door gebrek aan beschikbare ruimte voor bosaanleg en door een tekort aan het benodigde autochtone plantmateriaal. Slechts naar schatting 3% van de bomen en struiken in Nederland zijn van vermoedelijk autochtone oorsprong. Dergelijke populaties hebben zich langdurig kunnen aanpassen aan variabele klimaten, en zijn wellicht beter bestand tegen ziektes, plagen en extreme weersomstandigheden dan niet-autochtone herkomsten. Zij leveren daarom potentieel waardevol plantmateriaal voor de aanleg en revitalisering van nieuw en bestaand bos. Autochtone populaties van bomen en struiken komen vooral voor in en rond oude boskernen. Om die reden spelen deze landschapselementen een belangrijke rol in het behoud van de genetische diversiteit in Nederlandse bossen en worden gewaardeerd als “groen erfgoed”. Dit vraagt om beleid en beheerstrategieën om de aanwezige waarden in oude boskernen te behouden en te versterken. Dit project onderzoekt de klimaatbestendigheid van plantmateriaal uit oude boskernen via analyses van genetische diversiteit en klimaat-groeirelaties. De projectresultaten dragen bij aan de bescherming van oude boskernen en herkenning van de daarin aanwezige waarden. De ontwikkeling van concrete beheermaatregelen voor behoud en benutting van boom- en struikpopulaties in oude boskernen als bron voor plantmateriaal draagt bij aan realisatie van de doelen van de Landelijke Bossenstrategie. In het onderwijs is langdurige doorwerking van projectactiviteiten en resultaten gewaarborgd door de ontwikkeling van onderwijsmateriaal, de inrichting van een leerbos en integratie van het onderwerp in cursusmodules via excursies en studentenprojecten waarbij ingezette activiteiten worden gemonitord.
Uit recente KNMI-scenario’s blijkt dat door klimaatverandering de temperatuur blijft stijgen. Hevige regenbuien, meer tropische dagen en hittegolven zijn het gevolg. Er krijgen meer mensen last van het stedelijk hitte-eiland effect (UHI-effect), met als gevolg een bedreiging voor de gezondheid, verlaging arbeidsproductiviteit, welzijn en zelfs een risico op verhoogde sterfte. Het aanleggen van groene daken en gevels zijn, naast het planten van bomen en struiken, maatregelen om het UHI-effect te verminderen. Modelmatig kan het UHI-effect op straatniveau al bepaald worden, echter de bijdrage van groene daken en gevels wordt daar nog niet in meegenomen. Het practoraat ‘water en bodem’ van Yuverta, aangevuld met de expertise van het practoraat ‘groene leefbare stad’ van Yuverta en het lectoraat Klimaatrobuuste landschappen van HAS green academy doen in deze samenwerking, onderzoek naar het daadwerkelijke effect van groene daken en gevels op het UHI-effect op straatniveau in de stad. Er worden drie fieldlabs ingericht met sensoren op groene daken en gevels en op straatniveau, en vergeleken met nabijgelegen traditionele grijze daken en gevels. Hiermee wil GroenDakCoach antwoord geven op de steeds vaker gestelde vraag hoe groot de bijdrage van groene daken en gevels is in het verminderen van het UHI-effect op straat. Tygron wil met dit onderzoek dat haar digital twin-software, inclusief UHI-model nog beter toepasbaar is voor overheden en adviesbureaus bij ontwikkelingen rondom de (her-)inrichting van de openbare ruimte met klimaatadaptieve maatregelen. De resultaten worden via een digital twin hittestress-demonstrator gedeeld en besproken met de betrokken gemeenten van de fieldlabs, zodat deze kennis ingezet kan worden bij haar klimaatadaptatie-beleid. Daarnaast wordt de demonstrator ingezet bij participatie¬bijeenkomsten om de toegevoegde waarde en mogelijkheden van klimaatadaptieve maatregelen, zoals groene daken en gevels, inzichtelijk te maken en zo tot de gewenste gedragsverandering te komen.
Achtergrond: Door klimaatverandering worden in stedelijke gebieden steeds vaker normen en/of acceptatiegrenzen voor neerslag, hitte en droogte overschreden. Gemeenten en waterschappen hebben de taak om te zorgen voor een klimaatbestendige inrichting. Samenwerking met bewoners is hierbij voor hen essentieel. Vraagarticulatie: Om de stap naar uitvoering te kunnen maken hebben professionals van gemeenten en waterschappen behoefte aan inzicht in: • effecten op microniveau (straten/gebouwen); • lokale ervaringen en beleving door burgers; • hoe burgers betrokken kunnen worden bij maatregelen. Hoofdvraag en doelstelling: Hoe kunnen professionals van gemeenten en waterschappen met inzet van burgers klimaatadaptatie in stedelijk gebied in praktijk brengen? Het doel is om een praktisch toepasbare werkwijze te ontwikkelen voor ‘burgerparticipatie in klimaatadaptatie’. Aanpak: Het onderzoek wordt uitgevoerd in 5 living labs waarin 10 keer een participatieproces op straat/buurtniveau wordt doorlopen. Hierbij worden verschillende benaderingen uit de burgerwetenschap toegepast. Professionals en bewoners voeren samen metingen uit (participatieve monitoring), verzamelen in een korte periode gegevens over fysieke en sociale kwetsbaarheid (city climatescan) en werken maatregelen uit (cocreatie workshops). De werkwijzen worden via een vergelijkingskader binnen en tussen living labs gemonitord, geëvalueerd en aangescherpt. Resultaat: Het resultaat is een praktisch toepasbare werkwijze voor ‘burgerparticpatie in klimaatadaptatie’. Deze kan worden toegepast door professionals van gemeenten en waterschappen in samenwerking met buurtbewoners, maar ook actoren zoals scholen, lokale bedrijven en woningcorporaties kunnen hierbij worden betrokken. Consortium: Het consortium betreft een unieke samenwerking tussen vier hogescholen (HZ University of Applied Sciences, Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Van Hall Larenstein, Hanzehogeschool Groningen), vijf gemeenten (Vlissingen, Middelburg, Rotterdam, Leeuwarden, Groningen) en twee waterschappen (Wetterskip Fryslân, Waterschap Noorderzijlvest). Het consortium is ontstaan uit het Lectorenplatform Delta en Water en verstevigt de strategische samenwerking tussen praktijkprofessionals, onderzoek en onderwijs. Doorwerking wordt gerealiseerd via een expertgroep waarin diverse sleutelspelers zijn vertegenwoordigd (o.a. City Deal, Deltaprogramma, Global Centre on Excellence for Climate Adaptation).