Dit onderzoek richt zich op de sociale integratie van alleenstaande moeders die, na een periode van intensieve hulpverlening in een vrouwenopvanghuis, alleen staan voor de taken waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. De maatschappelijke positie van alleenstaande moeders en hun participatie op de arbeidsmarkt wordt nader belicht. Er wordt aandacht besteed aan risico’s ten aanzien van sociale uitsluiting en er worden actoren van uitsluiting (overheid, instellingen voor hulp- en dienstverlening en de samenleving) benoemd. Verder geeft dit onderzoek aan de hand van een casestudy van alleenstaande moeders, informatie over hun ervaringen met betrekking tot het opnieuw zelfstandig en onafhankelijk functioneren in een vaak nieuwe sociale omgeving na een periode van intensieve hulpverlening. Verder wordt er specifiek ingegaan op het belang van sociale netwerken. De drie actoren van sociale inclusie: overheid, instellingen voor hulp- en dienstverlening en de samenleving spelen een belangrijke rol bij de sociale inclusie van eenoudergezinnen. Dit onderzoek richt zich vooral op vrouwenhulpverlening als een van die actoren. Tot slot volgen conclusies en aanbevelingen.
De ruime beschikbaarheid van e-mail als communicatiemiddel betekent een nieuwe kans voor hulpverlening. Het kan helpen om andere moeilijk bereikbare groepen toch toegang te verlenen tot hulpverlening. Op basis van bestaande initiatieven zoals Korrelatie.nl worden een aantal methodische aandachtspunten benoemd die de kwaliteit van hulpverlening via e-mail bepalen.
Civil society. Burgerkracht. Termen die volop in zwang zijn in de sociale sector anno 2011. Wie in de geschiedenis van de hulpverlening zoekt naar voorlopers van die burgerkracht komt uit bij de vrijzinnige sociaal-liberaal Louis Blankenberg. Hij stichtte in 1871 het Genootschap Liefdadigheid naar Vermogen, dat uitgroeide tot de grootste particuliere sociale hulpverleningsorganisatie in Amsterdam
De alliantie tussen professionals en cliënten in de jeugdzorg is een krachtige algemeen werkzame factor in de hulp aan kinderen en ouders met opvoedproblemen. De alliantie tussen professionals en cliënten bestaat uit de persoonlijke klik, overeenstemming over de doelen waaraan gewerkt wordt en de wijze waarop er samengewerkt wordt aan die doelen. Een positieve alliantie in een vroeg stadium van het hulpverleningstraject is een betrouwbare voorspeller van een positieve uitkomst. Het vroegtijdig zicht krijgen op de kwaliteit van de alliantie geeft de mogelijkheid om breuken en deuken in beeld te brengen en vroegtijdig bespreekbaar te maken en te herstellen. Het ritueel om de alliantie bespreekbaar te maken wordt in de praktijk nog weinig gestalte gegeven. Het vergt van professionals een scherp observatievermogen, goede reflectievaardigheden en de nodige creativiteit om het ritueel in het primair proces te passen. Met de te ontwikkelen experimentele leerlijn waar deze aanvraag op ingaat willen werkveldpartners inzetten op het aanleren van deze vaardigheden.
Kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS) komen te vaak in de problemen in het onderwijs, waarbij een deel van de kinderen zelfs uit het onderwijs valt. Dit heeft mogelijkerwijs te maken met twee duidelijke knelpunten van het beleid van passend onderwijs. Ten eerste is passend onderwijs nog te veel een bestuurlijk construct en nauwelijks op het handelingsniveau van professionals gericht. Ten tweede vormen de grenzen van onderwijs en de jeugdhulpverlening nog te veel een belemmering om met vereende kracht leerlingen op maat te ondersteunen. Het op maat ondersteunen vraagt om een versteviging van vaardigheden van leerkrachten en jeugdhulpverleners om het welbevinden en leergedrag van ASS-leerlingen te stimuleren. Daarbij kunnen professionals elkaars expertise beter benutten om op deze manier samen in de klas op een talentgerichte wijze het welbevinden en leergedrag van leerlingen met ASS te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is het ontwikkelen van een bruikbaar prototype van een professionaliseringsaanbod voor leerkrachten en jeugdhulpverleners dat de vaardigheden die deze professionals in de klas nodig hebben versterkt, zodat leerlingen met ASS op een passende wijze ondersteund worden in hun leergedrag en welbevinden. Het consortium –bestaande uit leerkrachten uit het (speciaal) primair onderwijs, jeugdhulpverleners, gedragsdeskundigen – managers en onderzoekers, brengt via een ontwerponderzoek de behoeftes en benodigde vaardigheden in kaart en ontwikkelt ontwerpprincipes en een concept professionaliseringsaanbod. Dit concept is de basis van een professionaliseringsaanbod waarmee een bredere groep leerkrachten en jeugdhulpverleners tools krijgt om leerlingen met ASS effectief te ondersteunen. Het doel van deze aanvraag is in lijn met het landelijk beleid rondom passend onderwijs en de nationale wetenschapsagenda bij het thema ‘Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs’. Verbetering van het handelen van leerkrachten en jeugdhulpverleners in een integrale aanpak zorgt voor betere schoolresultaten, minder schooluitval en een betere communicatie tussen leerkrachten en hulpverleners en draagt bij aan een inclusieve maatschappij.
Het RAAK MKB project waarvoor wij deze subsidie aanvragen heeft de titel Beschermingsbewind bij LVB; van financiële veiligheid naar financiële zelfredzaamheid. Het project heeft als doelstelling bewindvoerders ondersteuning te bieden bij het vroegtijdig herkennen en effectief begeleiden van mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) in hun cliëntenbestand. Mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn om zorg te dragen voor hun financiën kunnen onder bewind geplaatst worden. De hoofdtaak van een bewindvoerder is het beschermen van de financiële belangen van de client. Een bewindvoerder draagt onder andere zorg voor het betalen van de vaste lasten, inkomensreparatie, het in kaart brengen van de schulden en zorgt dat er een restant budget is waarvan de client kan leven en idealiter zelfs kan sparen. Daarnaast heeft de bewindvoerder als taak om de financiële zelfredzaamheid van cliënten te bevorderen met indien mogelijk als resultaat opschorting van de onderbewindstelling. Bewindvoerders zien de laatste jaren dat hun cliëntenbestand aan het veranderen is. Het aantal cliënten met een licht verstandelijke beperking dat zich voor bewindvoering aanmeldt of wordt aangemeld, groeit aanzienlijk. Oorzaken hiervan zijn onder andere een zich terugtrekkende overheid en een grote nadruk op zelfredzaamheid in beleid. Mensen met een LVB beschikken niet altijd over de vaardigheden die nodig zijn om te kunnen navigeren in deze steeds complexer wordende samenleving. Bewindvoerders lopen in hun dagelijkse praktijk tegen een aantal vraagstukken aan bij de begeleiding van deze doelgroep: Hoe herken je een licht verstandelijke beperking? Hoe kan deze doelgroep het meest effectief worden ondersteund? Hoe coach je mensen met een LVB - waar mogelijk - richting financiële zelfredzaamheid? In dit project beantwoorden we deze vragen en ontwikkelen we in nauwe samenwerking met bewindvoeringsorganisaties concrete producten die ertoe bijdragen dat bewindvoerders mensen met een LVB in een vroeg stadium kunnen herkennen en effectief kunnen begeleiden.