This article focuses on the role of the artistic process in connecting to the natural environment. In my research I have explored what participants experience and learn when they engage in different types of arts-based environmental education (AEE) practices that I have facilitated. The premise of AEE is that efforts to learn about our (natural) environment can effectively take their starting point in an artistic activity, usually conducted in groups. I found that, on the whole, two major orientations can be distinguished. One starts from the point of aesthetic sensibility: the tuning in with the senses, or with ‘a new organ of perception’ (Goethe), in order to perceive ‘the more than human’ with fresh new eyes. This tradition can be traced back (but is by no means limited) to the Romantic Movement. Art in this context may help to amplify the receptivity of the senses and strengthen a sense of connectedness to the natural world. The other major orientation in seeking bridges between nature and art builds on a view of artistic process as leading to unexpected outcomes and ‘emergent properties’. The fundamentally singular experience of making a work of art may evoke an aesthetic object that becomes a ‘self-sufficient, spiritually breathing subject’ (Kandinsky). The artwork can be spontaneously generative and multilayered with meanings, some of which may even be ambiguous and paradoxical. But perhaps more importantly: it can catch the participant of an AEE activity by surprise, overwhelm him or her as ‘coming from behind one’s back’. The element of improvisation, of taking in the new and unanticipated and accommodating for it, is the core quality here. These two orientations, when practiced as part of AEE, have implications on how we relate to nature through art. In the closing of this article I address the question of whether it is possible to bridge the dualism between the two orientations.
LINK
Objective: In myocardial perfusion single-photon emission computed tomography (SPECT), abdominal activity often interferes with the evaluation of perfusion in the inferior wall, especially after pharmacological stress. In this randomized study, we examined the effect of carbonated water intake versus still water intake on the quality of images obtained during myocardial perfusion images (MPI) studies. Methods: A total of 467 MIBI studies were randomized into a carbonated water group and a water group. The presence of intestinal activity adjacent to the inferior wall was evaluated by two observers. Furthermore, a semiquantitative analysis was performed in the adenosine subgroup,using a count ratio of the inferior myocardial wall and adjacent abdominal activity. Results: The need for repeated SPECT in the adenosine studies was 5.3 % in the carbonated water group versus 19.4 % in the still water group (p = 0.019). The inferior wall-to-abdomen count ratio was significantly higher in the carbonated water group compared to the still water group (2.11 ± 1.00 vs. 1.72 ± 0.73, p\0.001). The effect of carbonated water during rest and after exercise was not significant. Conclusions: This randomized study showed that carbonated water significantly reduced the interference of extra-cardiac activity in adenosine SPECT MPI. Keywords: Extra-cardiac radioactivity, Myocardial SPECT, Image quality enhancement, Carbonated water
DOCUMENT
Standard SARS-CoV-2 testing protocols using nasopharyngeal/throat (NP/T) swabs are invasive and require trained medical staff for reliable sampling. In addition, it has been shown that PCR is more sensitive as compared to antigen-based tests. Here we describe the analytical and clinical evaluation of our in-house RNA extraction-free saliva-based molecular assay for the detection of SARS-CoV-2. Analytical sensitivity of the test was equal to the sensitivity obtained in other Dutch diagnostic laboratories that process NP/T swabs. In this study, 955 individuals participated and provided NP/T swabs for routine molecular analysis (with RNA extraction) and saliva for comparison. Our RT-qPCR resulted in a sensitivity of 82,86% and a specificity of 98,94% compared to the gold standard. A false-negative ratio of 1,9% was found. The SARS-CoV-2 detection workflow described here enables easy, economical, and reliable saliva processing, useful for repeated testing of individuals.
LINK
Maatschappelijk vastgoed is een omvangrijk en daarmee belangrijk segment van de vastgoedmarkt in Nederland. Omdat maatschappelijk vastgoed wordt gefinancierd met publieke middelen, het vastgoed zich midden in de samenleving bevindt en dus invloed heeft op de leefbaarheid van onze leefomgeving, is het een onderwerp van gesprek in onze maatschappij. Toch lijkt er tot op heden nog weinig fundamenteel onderzoek te zijn gedaan naar het maatschappelijk vastgoed in Nederland. Dit onderzoek is een eerste stap in een groter (promotie)onderzoek naar maatschappelijk vastgoed, met het doel om inzicht te geven in de verhouding tussen WOZ-waarden en transactieprijzen van verkocht maatschappelijk vastgoed zodat een mogelijke trend in deze verhouding weergegeven kan worden.
DOCUMENT
De balans tussen de belastbaarheid van sporters en de belasting moeten zo goed mogelijk afgestemd zijn om optimale trainingseffecten te realizeren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen externe en interne trainingsbelasting, wat duidt op de belasting die extern of intern door de sporter wordt ervaren. Het sturen en bewaken van de balans wordt bij professionele sporters doorgaans verzorgd door (para)medische professionals en/of sportwetenschappers. Doordat er tegenwoordig vele manieren van test- en meettechnologie zijn om o.a. interne en externe belasting te meten is er een grote hoeveelheid aan data beschikbaar in de praktijk, waarvan het verwerken en analyseren arbeidsintensief is. Daarom is er vanuit de praktijk de behoefte om deze data snel inzichtelijk te maken. Vanuit het project is daarom een belastingsmonitor ontwikkeld o.b.v. big data technologieën. Het doel van dit rapport is een praktijkvalidatie van de belastingmonitor. Hierbij wordt enerzijds gekeken naar de verzamelde data door de praktijkpartners en anderzijds wordt onderzocht of veranderingen in ratio's tussen interne:externe belasting een valide manier is om veranderingen in fysieke fitheid te meten?Data door de praktijkpartners zijn op diverse manieren en voor diverse variabelen verzameld. De variabelen zijn onder te delen in de kopjes: (I) individuele kenmerken, (II) externe belasting, (III) interne belasting, (IV) herstel en (V) psychosociale stress. Doordat de diverse sportclubs variabelen verzamelen die zij van belang achten is het niet mogelijk geweest om 1 database op te stellen welke alle variabelen bevat. Hierin zou immers duidelijk moeten zijn wat per variabelen de definitie is, welke per sportclub kan verschillen. Voor toekomstige projecten is het wenselijk om hier uniformiteit in aan te brengen voor aanvang van het project. Dit zal eenvoudiger zijn naarmate ruwe data beschikbaar is, omdat het onwaarschijnlijk is dat de sportclubs hun definities aanpassen. De gebruikte meetinstrumenten en -methodes zijn voor het overgrote deel overeenkomstig uit de wetenschappelijke literatuur en tevens overeenkomstig met de wetenschappelijke standaard. Kanttekening is dat er voor dit rapport geen zicht is op de daadwerkelijke uitvoering van de betreffende metingen.De vraag of de veranderingen in ratio's tussen interne:externe belasting een valide manier is om veranderingen in fysieke fitheid te meten is beantwoord door gebruik te maken van een dataset van 1 voetbalclub (van 3 teams) over 2 seizoenen. Er gekeken of veranderingen in ratio's opgesteld uit diverse maten voor interne belasting (ervaren mate van inspanning en load) en externe belasting (totaal gelopen afstand en totaal gelopen afstand op hoge snelheid) met diverse tijdsintervallen een relatie vertoonden met veranderingen in fysieke fitheid, gemeten met gestandaardiseerde submaximale inspanningstesten. Uit de resultaten bleek dat er geen relatie is gevonden tussen vooraf genoemde variabelen. Er blijken diverse obstakels te zijn waardoor de verandering in ratio’s mogelijk niet correleren met de verandering in interne belasting tijdens fysieke testen. De belastingsmonitor kan dus niet gebruikt worden om fysieke fitheid van sporters inzichtelijk te maken wanneer gekeken wordt naar de opgestelde ratio’s tussen interne en externe belasting. Fysieke testen blijven hiervoor nog steeds noodzakelijk, omdat deze het beste beeld geven van de huidige fysieke fitheid van de sporters. De belastingsmonitor is daarom, voor nu, alleen geschikt voor het afzonderlijk inzichtelijk maken van de diverse variabelen uit de dataset.
DOCUMENT
Maatschappelijk vastgoed is een omvangrijk en daarmee belangrijk segment van de vastgoedmarkt in Nederland. Omdat maatschappelijk vastgoed wordt gefinancierd met publieke middelen, het vastgoed zich midden in de samenleving bevindt en dus invloed heeft op de leefbaarheid van onze leefomgeving, is het een onderwerp van gesprek in onze maatschappij.
DOCUMENT
Het doel van deze studie was het testen van een dertigtal familieleden op Charcot-Marie-Tooth type 1A met behulp van een real time kwantitatieve polymerase kettingreactie. Duplicatie van het gen werd bij 50 % van de familieleden gevonden, overeenkomend met Mendeliaanse overerving.
DOCUMENT
‘Als bewust en onbewust het niet met elkaar eens zijn, naar welk systeem luistert de klant dan?’ Stel: je loopt tegen sluitingstijd in een winkel en je hebt nog maar enkele minuten om je boodschappen te doen. Het personeel is de winkel al aan het opruimen, terwijl jij nog snel langs de schappen snelt en wat boodschappen voor het avondeten in je mandje doet. Welke producten zul je kiezen? Je kunt kiezen uit een enorm assortiment, maar je hebt maar weinig tijd om er over na te denken. Waarschijnlijk kies je voor de producten die je al kent en waar je een goed gevoel over hebt, zonder hier al te veel over na te denken. Zou je wat meer tijd hebben, dan zou je waarschijnlijk wat langer stil staan bij jouw keuze en een meer rationele afweging maken.
LINK
InleidingBlessures zijn een groot probleem voor hardlopers. Zo raakt jaarlijks 64% van de midden-lange afstandslopers, 32% van de lange afstandslopers en 52% van de marathonlopers geblesseerd (1). Blessures veroorzaken niet alleen persoonlijk leed, maar hierdoor kunnen hardlopers ook niet (goed) trainen om hun prestatiedoel te bereiken. Daarom is het van groot belang om te bepalen wat de risicofactoren zijn om een blessure te krijgen. Een van de risicofactoren waar sporters en coaches zelf invloed op hebben is de trainingsbelasting (2). Daarom is in deze studie onderzocht of er patronen zijn in de trainingsbelasting die voorafgaan aan een blessure. Daarnaast is uitgezocht in hoeverre de blessures te voorspellen zijn op basis van deze patronen. MethodeDe trainingsbelasting en blessures van 23 hardlopers is twee jaar lang bijgehouden. Deze gegevens zijn met verschillende datamining technieken onderzocht om patronen te herkennen. Er is gekozen om dagelijkse acute trainingsbelasting (over 7 dagen) te delen door dagelijkse chronische trainingsbelasting (over 28 dagen), genaamd acute:chronic ratio (2). Dit is per hardloper over 720 dagen bepaald. Daarbij is specifiek gekeken naar het patroon van verandering in acute:chronic ratio over vier weken voorafgaand aan elke blessure. ResultatenDe resultaten laten zien dat de hardlopers twee weken voorafgaand aan een blessure hun acute:chronic ratio met gemiddeld 11,5% verhoogden ten opzichte van de twee weken daarvoor. Met deze verhoging van 11,5% is het relatieve risico op een blessure significant verhoogd met 9,4. De sensitiviteit van voorspellingen is 0,51 en de specificiteit is 0,94.DiscussieDit betekent dat een toename van 11,5% of meer in trainingsbelasting gedurende twee weken een verhoogde kans geeft op blessures bij hardlopers. Ondanks het verhoogde risico is de voorspelling van een blessure nog niet goed mogelijk met alleen trainingsgegevens. Toch kunnen hardlopers het risico op blessures misschien verkleinen door individueel goed te kijken naar verhogingen in trainingsbelasting.(1) Kluitenberg B et al. (2015) What are the Differences in Injury Proportions Between Different Populations of Runners? A Systematic Review and Meta-Analysis. Sport Med. 45(8):1143–61.(2) Gabbett, TJ. (2016) The training-injury prevention paradox: should athletes be training smarter and harder?. Br J Sports Med, bjsports-2015.
DOCUMENT