Het is van belang dat het onderwijs blijft aansluiten bij de veranderende maatschappij door te innoveren. Onderwijsinnovaties komen onder meer tot stand doordat docenten ideeën generen, promoten en realiseren. Dit innovatief werkgedrag is de laatste jaren steeds meer onderzocht onder docenten. Er is weinig specifiek onderzoek gedaan naar de doelgroep startende docenten en hun innovatieve werkgedrag en welke factoren dit beïnvloeden. Om hier inzicht in te krijgen is een kwalitatieve meervoudige gevalsstudie onder 14 startende docenten van vijf opleidingsscholen in het voortgezet onderwijs uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat starters veelvuldig zelfstandig hun eigen onderwijspraktijk vernieuwen, vooral na een eerste werkjaar waarin ze nog aan het landen zijn in het onderwijs. Daarnaast genereren starters veel ideeën in hun team en vakgroep. Starters worden weinig benut bij schoolbrede innovaties, ondanks dat ze specifieke kwaliteiten hebben zoals vernieuwend denken en specifieke kennis. Individuele factoren die innovatief werkgedrag van starters beïnvloeden zijn: geloof in hun eigen creativiteit en specifieke kennis, een positieve houding ten aanzien van onderwijsinnovatie, de overtuiging dat basis van het onderwijs op orde moet zijn en het ontbreken van bepaalde kennis en vaardigen. De relatie met collega’s, een open organisatiecultuur en beschikbare middelen zijn beïnvloedende organisatiefactoren. Omdat starters een belangrijke innovatieve impuls kunnen zijn binnen scholen kan gerichte aandacht en begeleiding vanuit (opleidings)scholen van belang zijn om ervoor te zorgen dat het innovatief potentieel van starters wordt benut.
LINK
In dit paper wordt het SOOP-principe, dat mede is vormgegeven door Johan van der Sanden en zijn kenniskring, uiteengezet en wordt uitgelegd hoe dit principe gestalte zal krijgen in de Fontys-minor Innovatief Beroepsonderwijs. Deze vernieuwende minor zal in september 2006 van start gaan bij de lerarenopleidingen VO/BVE van Fontys Hogescholen.
DOCUMENT
Bij Fontys Hogescholen zijn met ingang van het lopende studiejaar studenten actief in minoren. Voor de studenten van de lerarenopleidingen is er een aanbevolen minor 'Innovatief beroepsonderwijs'. Uitgangspunt van de minor is de synergie die ontstaat wanneer activiteiten worden ontplooid waarbij Schoolontwikkeling, Opleiding van nieuwe docenten, praktijknabij Onderzoek en Professionalisering van zittende docenten hand in hand gaan (SOOP; zie Van der Sanden, 2004). Studenten werken en denken mee aan innovatieve SOOP-projecten ('innoleren') op scholen voor vmbo en mbo. Bovendien zijn kringen gevormd waarin studenten, docenten en opleiders samen kennis maken rond de thema's die in de projecten aan de orde zijn: A. Competentiegericht leren en opleiden; B. Competentiegericht toetsen; C. Algemene pedagogische aspecten; D. Leerlingen met speciale hulpvragen; E. De loopbaan centraal en F. De school als lerende organisatie. In september is een groep van 38 studenten (PTH; tweedejaars) gestart. De themakringen zijn wat later van start gegaan (november). Uit eerste indrukken van betrokkenen kan worden opgemaakt dat er in deze opzet een nieuwe balans ontstaat tussen betrokken partijen en personen die een positieve bijdrage levert aan de constructie en uitwisseling van praktijkgerichte kennis. Een interessante vraag voor de nabije toekomst is hoe de veelheid van kennis uit de themakringen zijn weg kan vinden naar (andere) scholen en opleidingen.
DOCUMENT
In dit essay wordt gekeken naar de digitale wereld van jongeren, hoe jongeren daardoor veranderen en welke alternatieven voor de huidige school (of: alternatieve bronnen van leren) in de digitale wereld zijn te vinden. Aansluitend wordt aangegeven hoe gebruik kan worden gemaakt van werkvormen uit diezelfde digitale wereld om juist ook binnen ons onderwijs – of in het verlengde daarvan - leerlingen en studenten stevig uit te rusten met die competenties die van belang zijn voor de doorstroming naar de arbeidsmarkt. Hoe kan het onderwijs leerlingen en studenten zo goed mogelijk voorbereiden op verantwoord maatschappelijk functioneren? Maar ook: hoe wordt het mogelijk àlle docenten zo ver te krijgen stappen te zetten in de digitale wereld en innovatief leren samen met leerlingen uit te proberen? Het essay bevat mijn eigen mening hierover, gebaseerd op (onderzoek naar) de hedendaagse onderwijspraktijk. De hierna beschreven verandermogelijkheden voor onderwijs en leren zijn niet bedoeld om het traditioneler onderwijs in zijn geheel zo maar te vervangen. Het is nooit verstandig om nieuwe vormen van leren en onderwijs te grootschalig in te voeren, zeker niet als er nog onvoldoende kennis is over en ervaring met werkingen en bijwerkingen. Wél is het belangrijk dat overal de noodzakelijke, maar overzienbare stappen worden gezet in de aangegeven richting. Begeleidend onderzoek bij al die stappen (pilots) moet zich richten op de manier waarop leerlingen in nieuwe onderwijsvormen leren, wat ze daadwerkelijk opsteken en hoe ze dit waarderen. Maar natuurlijk ook op de veranderende rollen voor leraren, wat zij ervanvinden en moeten weten en kunnen voordat ze optimaal in dergelijke onderwijsvormen worden ingezet.
DOCUMENT
Uit de samenvatting: "Sinds medio 2017 is het Nationaal Lectorenplatform Urban Energy actief. De betrokken lectoren beogen het praktijkgericht onderzoek rond de gebouwde omgeving op hogescholen te verbinden en te stroomlijnen. Dit doen ze teneinde bij te dragen aan de energietransitie: met duurzame bronnen voorzien in onze energievoorziening. Een belangrijk instrument om de expertise van de lectoren te delen is een digitale onderzoekskaart, die beschikbaar is via: http://www.nlurbanenergy.nl. Daarnaast is er behoefte aan meer inzicht als het gaat om termen als vraagarticulatie en onderzoekssamenwerking. Meer precies wilden we achterhalen wat de behoefte is van het mkb aan praktijkgericht onderzoek van hogescholen in het domein Urban Energy. Daartoe hebben we een verkennende studie uitgevoerd naar praktijkgericht onderzoek binnen het domein Urban Energy. Hiervoor interviewden we de betrokken lectoren en ondernemers uit het innovatief MKB. Daarnaast maakten we gebruik van een enquête die we via verschillende kanalen onder de aandacht brachten bij het innovatief mkb."
DOCUMENT
Materialen zijn de bouwstenen van producten en vormen daarmee de basis van veel innovatietrajecten. Kennis over materialen is dan ook van cruciaal belang om te komen tot innovatieve productontwikkeling in het MKB. Het Innovatief Materialen Platform Twente (IMPT) verzamelt en distribueert kennis over nieuwe, innovatieve materialen en biedt de mogelijkheid om producten te ontwikkelen met die innovatieve materialen. De insteek is om de eigenschappen van een materiaal enerzijds, te verbinden met een vraag of toepassing uit de markt anderzijds. De ambitie is om ‘open minds’ bij bedrijven te bereiken door de kennis over de bruikbaarheid van de nieuwe (materiaal) mogelijkheden voor het MKB te vergroten.
MULTIFILE
Wanneer we naar ontwikkelingen in de samenleving kijken en ons afvragen hoe onderwijs en onderzoek daarop in moeten spelen, ligt het voor de hand om vanuit het perspectief van mantelzorg dieper in te gaan op de hedendaagse tendens om zelfredzaamheid te bevorderen. Begrippen die daarmee gepaard gaan zijn: verantwoordelijkheid, participatie en eigen kracht.
DOCUMENT
Full text via link. In veel gemeenten wordt nog volop geformeerd. Martin Stam en Jean Pierre Wilken vinden dit een mooie gelegenheid om adviezen voor het collegeprogramma te geven over de (her)inrichting van het sociaal domein. Met als adagium: minder werken vanuit een professioneel aanbod en meer samen met burgers
LINK
Er is nog geen valide meetinstrument dat innovatief vermogen kan meten en daarbij expliciet rekening houdt met de relatie tussen de praktijk, het onderwijs en de bijkomende omgevingsfactoren. Dit meetinstrument, de ICB (Innovation Competencies Barometer), wordt in het onderzoeksproject FINCODA (Framework for Innovation Competencies Development and Assessment) ontwikkeld. Op basis van gevonden indicatoren hebben wij een checklist ontwikkeld die managers nu al zelf kunnen gebruiken om meer zicht te krijgen op het innovatief potentieel van hun medewerkers. Het instrument is vooral ontwikkelingsgericht bedoeld. De medewerker kan het instrument bijvoorbeeld zelf invullen en de manager kan het instrument over de medewerker invullen. Door in gesprek te gaan over de scores kunnen zowel de manager als de medewerker gerichter werken aan het versterken van innovatief gedrag.
DOCUMENT