Movement is an essential part of our lives. Throughout our lifetime, we acquire many different motor skills that are necessary to take care of ourselves (e.g., eating, dressing), to work (e.g., typing, using tools, care for others) and to pursue our hobbies (e.g., running, dancing, painting). However, as a consequence of aging, trauma or chronic disease, motor skills may deteriorate or become “lost”. Learning, relearning, and improving motor skills may then be essential to maintain or regain independence. There are many different ways in which the process of learning a motor skill can be shaped in practice. The conceptual basis for this thesis was the broad distinction between implicit and explicit forms of motor learning. Physiotherapists and occupational therapists are specialized to provide therapy that is tailored to facilitate the process of motor learning of patients with a wide range of pathologies. In addition to motor impairments, patients suffering from neurological disorders often also experience problems with cognition and communication. These problems may hinder the process of learning at a didactic level, and make motor learning especially challenging for those with neurological disorders. This thesis focused on the theory and application of motor learning during rehabilitation of patients with neurological disorders. The overall aim of this thesis was to provide therapists in neurological rehabilitation with knowledge and tools to support the justified and tailored use of motor learning in daily clinical practice. The thesis is divided into two parts. The aim of the first part (Chapters 2‐5) was to develop a theoretical basis to apply motor learning in clinical practice, using the implicit‐explicit distinction as a conceptual basis. Results of this first part were used to develop a framework for the application of motor learning within neurological rehabilitation (Chapter 6). Afterwards, in the second part, strategies identified in first part were tested for feasibility and potential effects in people with stroke (Chapters 7 and 8). Chapters 5-8 are non-final versions of an article published in final form in: Chapter 5: Kleynen M, Moser A, Haarsma FA, Beurskens AJ, Braun SM. Physiotherapists use a great variety of motor learning options in neurological rehabilitation, from which they choose through an iterative process: a retrospective think-aloud study. Disabil Rehabil. 2017 Aug;39(17):1729-1737. doi: 10.1080/09638288.2016.1207111. Chapter 6: Kleynen M, Beurskens A, Olijve H, Kamphuis J, Braun S. Application of motor learning in neurorehabilitation: a framework for health-care professionals. Physiother Theory Pract. 2018 Jun 19:1-20. doi: 10.1080/09593985.2018.1483987 Chapter 7: Kleynen M, Wilson MR, Jie LJ, te Lintel Hekkert F, Goodwin VA, Braun SM. Exploring the utility of analogies in motor learning after stroke: a feasibility study. Int J Rehabil Res. 2014 Sep;37(3):277-80. doi: 10.1097/MRR.0000000000000058. Chapter 8: Kleynen M, Jie LJ, Theunissen K, Rasquin SM, Masters RS, Meijer K, Beurskens AJ, Braun SM. The immediate influence of implicit motor learning strategies on spatiotemporal gait parameters in stroke patients: a randomized within-subjects design. Clin Rehabil. 2019 Apr;33(4):619-630. doi: 10.1177/0269215518816359.
Nederlanders zijn gewoon digitaal Jaarboek ICT en samenleving 2007: Gewoon digitaal. Gewoner en intensiever gebruik van nieuwe media Internetgebruik van hoogopgeleiden is veelzijdiger en productiever dan van laagopgeleiden. Meer ouderen online, maar achterstand blijft groot. Belang van internet als informatiebron groeit Meer overheidsinformatie online Gebruik online gezondheidsinformatie stijgt Nederland is koploper met telewerken. ICT leidt niet tot meer werkdruk, maakt het werk wel interessanter Dit zijn de belangrijkste conclusies uit het vijfde Jaarboek ICT en samenleving: Gewoon dgitaal, dat op dinsdag 12 mei a.s. wordt aangeboden aan de Alexander Rinnooy Kan, voorzitter dan de SER. Het Jaarboek, dat verschijnt bij uitgeverij Boom, is een samenwerkingsproject van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), Fontys Hogescholen en het programma 'Maatschappij en de Elektronische Snelweg' van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO-MES). Onder redactie van prof. dr Jan Steyaert (Fontys Hogescholen) en prof. dr Jos de Haan (SCP) gaan vooraanstaande wetenschappelijke onderzoekers nader in op de gevolgen van internet voor de samenleving. Gewoner en intensiever gebruik van nieuwe Het aandeel van de Nederlandse bevolking met thuis toegang tot internet steeg van 16% in 1998 naar 78% in 2005. Naast toenemende toegang is er sprake van intensiever gebruik, met tussen 2000 en 2005 meer dan een verdubbeling van de tijdsbesteding aan internet (van gemiddeld 1.8 naar 3.8 uur per week). Bovendien worden burgers steeds meer informatieproducent (via weblogs e.d.) naast de meer traditionele rol van informatieconsument. Gevarieerd internetgebruik van hoogopgeleiden Hoogopgeleiden gebruiken meer verschillende internettoepassingen dan laag opgeleiden. Bovendien gebruiken zij meer informatieve en zakelijke toepassingen, zoals actualiteit en nieuws, informatie over werk en vacatures, internet-bankieren, het online kopen en verkopen van goederen en het gebruik van overheidssites, dan laagopgeleiden. Lager opgeleiden gebruiken meer vermaakstoepassingen van het internet in het algemeen, en spelletjes, muziekuitwisseling en chatten in het bijzonder dan hoger opgeleiden. Meer ouderen online In 2005 was 78% van de bevolking met internet verbonden. Het aantal aansluitingen in de groep 55-64 jarigen ligt iets lager op 72%, de 65-74 volgen op grotere afstand (44%) en 75-plussers nog weer minder online (17%). Ook onder deze groepen is de verspreiding langzaam maar zeker toegenomen. In 2000 was namelijk 44% van de bevolking op internet aangesloten (55-64 jarigen: 31%; 65-74 jarigen 12% en 75-plussers 4%. Veel ouderen vinden zichzelf 'te oud' om te leren omgaan met ict. Ook veel ouderen geven aan dat de computer en internet te moeilijk zijn, of ze zien het voordeel of nut er niet van in. Ook financiële of fysieke beperkingen zoals een slecht zicht vormen voor sommige ouderen een belemmering. De veelvuldige verwijzingen naar internet in het dagelijks leven zijn soms een stimulans om internet uit te proberen, maar bij anderen juist aanleiding om te volharden in niet-gebruik. Een positieve grondhouding is van belang om verbinding te maken met internet. Internet belangrijker als informatiebron Steeds meer Nederlanders gebruiken internet om zich te informeren over uiteenlopende onderwerpen. In 2005 gebruikte 38% van de Nederlanders internet voor 17 gespecificeerde onderwerpen. Vijf jaar eerder was dat nog 23%. In 2005 was de televisie nog steeds veruit favoriet (92%) en ook het dagblad blijft populair (77%). Internet is na radio (47%) al wel teletekst (23%) en de opiniebladen (15%) voorbij gestreefd als infomatiebron. Meer overheidsinformatie online Steeds meer gemeenten bieden informatie (bekendmakingen, vergunningen, verordeningen en plannen) on line aan. Zo ontsloot in 2003 26% van de gemeenten een bestuursinformatiesysteem op de website, in 2005 was dit 79%. Gebruik online gezondheidsinformatie stijgt Het aanbieden en zoeken van gezondheidsinformatie via internet neemt aan belang toe. Centraal daarin staat een verwachting dat de patiënt beter geinformeerd is en een betere gesprekspartner is voor (huis)artsen. Nu toegang tot internet 'gewoner' is geworden, worden informatievaardigheden belangrijker, zoals het kunnen beoordelen van informatie op kwaliteit en relevantie. Nederland is koploper met telewerken. Nederland is met ongeveer 20% van de beroepsbevolking die met enige regelmaat thuiswerkt internationaal koploper telethuiswerken. Hoewel telewerken mogelijkheden biedt om arbeid en zorg gemakkelijker te kunnen combineren, wordt het zelden gebruikt als bewuste en structurele strategie om dit ook te doen. Het wordt eerder gebruikt als crisis¬management om tijdnood in het werk het hoofd te bieden. Het werk wordt interessanter door ICT Over de huidige invloed van ICT zijn werkenden van oordeel dat het werk er interessanter door is geworden. Ook vinden zij dat het leven door ict minder ingewikkeld is geworden. Werkenden zijn niet van mening dat zij door ict meer vrije tijd hebben gekregen of dat het tot minder werkdruk heeft geleid. Werkenden hebben wel positieve toekomstverwachtingen van de inzet van ICT. In hun ogen zal ICT in de toekomst in lichte mate bijdragen aan een aangenamer en overzichtelijker leven. Inhoud Jaarboek ICT en samenleving 2007: Gewoon Digitaal 1 Gewoon digitaal Jan Steyaert en Jos de Haan 2 De e-surfende burger: is de digitale kloof gedicht? Jan A.G.M. van Dijk 3 Senioren en internet: aansluiting of kortsluiting? Marion Duimel 4 De digitalisering van media- en informatiegebruik Jos de Haan en Frank Huysmans 5 E-werkenden in netwerken Erik Andriessen en Lambert van der Laan 6 ICT en arbeid: over de verwachtingen van tijdwinst, tijdsoevereiniteit en leuker werk Jelle Attema, Koen Breedveld, Andries van den Broek, Pascale Peters 7 Van gemeenschap via webnetwerk naar datawolk Marianne van den Boomen 8 Op zoek naar de e-democratische burger Arthur Edwards 9 De e-lerende burger Peter Sloep en Wim Jochems 10 ICT en de gezondheidzorg. Samantha A. Adams en Cécile R.L .Boot
Ascertaining the contribution of research is complex; this is not a conclusion but a starting point for the preliminary thoughts in this inaugural lecture. The guiding question is: where does this complexity lie? The dominant answer that has taken root in many practices flattens this complexity into a line. As a handle, or a rule of thumb. The concept of continuous effects serves as a crowbar to break open this one-dimensionality, not least to do more justice to practice-based research at universities of applied sciences. This allows for a different way of looking at how practice-based research contributes to change: from continuous effects ‘stretching each moment to the fullest’ and indicators of the effects of direct interactions, to multiple action perspectives beyond merely generating new knowledge to bring about change.