There appears to be some hesitation within the forensic biology community to formally evaluate and report on findings given activity level propositions. This hesitance in part stems from concerns about the lack of relevant data on the dynamics of biological traces and doubt about the relevance of such expert opinions to the trier of fact. At the Netherlands Forensic Institute formal evaluative opinions on the probability of case findings given propositions at the activity level are provided since 2013, if requested by a mandating authority. In this study we share the results from a retrospective analysis of 74 of such requests. We explore which party initiates requests, the types of cases that are submitted, the sources of data being used to assign probabilities to DNA transfer, persistence, prevalence and recovery (TPPR) events, the conclusions that were drawn by the scientists, and how the conclusions were used by the courts. This retrospective analysis of cases demonstrates that published sources of data are generally available and can be used to address DNA TPPR events in most cases, although significant gaps still remain. The study furthermore shows that reporting on forensic biology findings given activity level propositions has been generally accepted by the district and appeal courts, as well as the other parties in the criminal justice system in the Netherlands.
De lvb-pilot in Rotterdam-Zuid heeft tot doel om te voorkomen dat mensen met een licht verstandelijke beperking (lvb) in aanraking komen met justitie en om recidive te verminderen. Dit doel hoopte men te bereiken door vroegsignalering en betere bejegening van mensen met een lvb. In de pilot is langs twee sporen gewerkt.
MULTIFILE
Na een misdrijf blijven er vaak vingersporen en biologische sporen, zoals bloed, speeksel, sperma of huidcellen, achter op een plaats-delict. Deze sporen kunnen een belangrijke rol spelen bij de opsporing en vervolging van misdrijven. DNA uit biologische sporen en vingersporen kunnen worden gebruikt om verdachten of betrokkenen te identificeren. Daarnaast kan uit de aard van het spoor en de plek waar het is aangetroffen informatie worden afgeleid over de wijze waarop het misdrijf is gepleegd. Het zoeken, vinden, selecteren en veiligstellen van deze sporen is daarom van groot belang. Dit proces wordt echter bemoeilijkt doordat biologische sporen en vingersporen vaak niet met het blote oog zichtbaar zijn en doordat op delictplaatsen ook sporen aanwezig zijn van mensen en activiteiten die niets met het misdrijf te maken hebben. Hierdoor bestaat de kans dat irrelevante sporen worden meegenomen voor verder onderzoek, terwijl kansrijke delict-gerelateerde sporen achterblijven op de plaats-delict. Een tweede probleem is dat de sporen op een sporendrager kunnen veranderen na verloop van tijd en door activiteiten die plaatsvinden tijdens het forensisch onderzoeksproces. Dit bemoeilijkt de integriteit en interpretatie van het sporenbeeld. Om beter te kunnen zoeken naar sporen, beter te kunnen bepalen of ze relevant zijn, en de informatie die de sporen in zich dragen te kunnen behouden tijdens het forensische onderzoeksproces is met het werkveld een multidisciplinair onderzoeksprogramma ontwikkeld, bestaande uit twee onderzoekslijnen: (1) Een onderzoekslijn om het zoeken naar en het interpreteren van delict-gerelateerde sporen op een plaats-delict te verbeteren. (2) Een onderzoekslijn om het forensische onderzoeksproces van veiligstellen, verpakken, transporteren en bemonsteren van sporen op sporendragers te verbeteren. In de twee onderzoekslijnen worden in samenwerking tussen onderzoekers en professionals verschillende processtappen uit het forensisch onderzoek verbeterd. Samen versterken ze het integrale plaats-delict onderzoek en verbeteren ze de kwaliteit van de gehele forensische keten, van plaats-delict tot rechtszaal.
Sleuteltechnologieën stellen ons in staat om steeds doelgerichter te handelen. Voedselveiligheid is een belangrijk gebied waar deze technologieën een rol kunnen spelen. Een voorbeeld is de inzet van nieuwe DNA‐technieken om de bron van een voedselinfectie op te sporen. Dat dit geen science fiction meer is bleek onlangs uit het achterhalen van de bron van een reeks ernstige besmettingen met de bacterie Listeria monocytogenes. Met behulp van Whole Genome Sequencing (WGS) kon de bron, een vleeswarenfabriek, worden achterhaald. Op dit moment wordt deze analysetechniek vooral ingezet door overheidsinstanties, maar het biedt ook perspectief voor de beheersing van de voedselveiligheid door de bedrijven zelf. Het doel van het Precision Food Safety project is om de voedselverwerkende industrie voor te bereiden op de uitdagingen en mogelijkheden van het gebruik van moderne DNA‐sequencing technologieën voor de monitoring en controle van de productiefaciliteiten op pathogene bacteriën. In het project zal de mogelijkheid van toepassing van WGS voor de detectie van pathogene bacteriën in de productieketen worden onderzocht. Hiervoor zal de MinION een mini DNAsequencer worden ingezet. Tijdige detectie en identificatie van pathogene bacteriën stelt bedrijven in staat tot sneller ingrijpen, waarmee kan worden voorkomen dat besmette producten in de winkelschappen terecht komen. Daarnaast zullen de effecten van hygiënische maatregelen worden onderzocht en een visualisatietool worden ontwikkeld waarmee de resultaten van het onderzoek van een productielocatie kunnen worden weergegeven. De focus zal liggen op Listeria monocytogenes, omdat deze bacterie momenteel gezien wordt als de grootste voedselveiligheidsuitdaging in deze tijd. De in het project ontwikkelde methoden moeten de voedingsindustrie tools in handen geven voor “precision food safety”. In het project participeren bedrijven uit verschillende sectoren van de voedselverwerkende industrie en bedrijven die diensten verlenen op het gebied van voedselveiligheid.
In Nederland zijn er ongeveer 1500 langdurig vermiste personen, en elk jaar komen daar circa 100 nieuwe gevallen bij. Bij de helft van deze verdwijningen blijft de oorzaak onbekend. De zoektocht naar vermiste personen wordt uitgevoerd door professionals en vrijwilligers, die systematisch het terrein onderzoeken op mogelijke sporen, zoals verstoorde grond. In grote gebieden worden soms politiehonden ingezet, maar deze zoekacties kosten veel tijd en mankracht. Bovendien kunnen weersomstandigheden en vegetatie groei verstoringen snel verbergen. Drones, robotplatforms en geavanceerde sensortechnologieën zoals Ground Penetrating Radar (GPR), hyperspectrale beeldvorming en infrarood (IR) bieden nieuwe mogelijkheden om zoekoperaties efficiënter en effectiever te maken. Hoewel deze technologieën het mogelijk maken om stoffelijke resten op te sporen, vormen de verwerking en interpretatie van de gegevens ter plaatse nog steeds een uitdaging. Tijdens mijn PD-traject ontwikkel ik een adaptief systeem dat deze technologieën integreert op zowel een drone- als grondplatform, waardoor zowel grote als moeilijk toegankelijke gebieden snel kunnen worden doorzocht. Mijn onderzoek richt zich op het analyseren van data van GPR, hyperspectrale en IR-sensoren, gekoppeld aan verschillende ontbindingsstadia van stoffelijke resten. Het doel is om een veelzijdig systeem te creëren dat zoekoperaties optimaliseert door nieuwe protocollen en technologieën te ontwikkelen. Dit zal leiden tot snellere en nauwkeurigere zoekresultaten, waardoor de kans op succesvolle lokalisatie van stoffelijke resten toeneemt, en een belangrijke bijdrage leveren aan forensisch onderzoek en rechtshandhaving.