Het bètatechnisch bedrijfsleven en de bètawetenschappen zijn voortdurend in ontwikkeling. Bovendien hebben zij zichtbaar en onzichtbaar invloed op het leven van alledag. Op bètadocenten rust de boeiende taak om leerlingen te laten zien welke betekenis bèta, ook buiten de context van het onderwijs, heeft. Het blijkt bovendien een uitdaging om die taak te verenigen met de robuuste vakstructuur die elk van de bètaschoolvakken kenmerkt. Lerarenopleidingen helpen om bètadocenten (in opleiding) een verfijnd 'vakbeeld' (d.w.z. een genuanceerde visie op het vak) te ontwikkelen. Het lectoraat bètadidactiek heeft daarbij als doel om kennis te verwerven over visies van bètadocenten op hun vakken en deze kennis in te zetten in de praktijk van de lerarenopleiding en in samenwerking met docenten in het voortgezet onderwijs.
De leidraad ondersteunt mbo-instellingen om zich tot lerende organisaties te ontwikkelen. In een mbo-school als lerende organisatie verbeteren docenten, opleidingsteams en schoolleiders hun onderwijs op een onderbouwde en duurzame manier. Door zich te verdiepen in bestaande kennis, ervaringen te delen, van elkaar te leren en samen te werken. Het doel van deze leidraad is om docenten, opleidingsteams en schoolleiders kennis en handvatten te bieden om zich tot een lerende organisatie te ontwikkelen. We verbinden kennis uit onderzoek aan kennis en ervaringen van docenten. Ook bieden we handvatten om de manier van duurzaam werken aan kwaliteitsverbetering te kunnen verankeren in de cultuur van de mbo-instelling. Aan de hand van de zes aanbevelingen in deze leidraad, werk je toe naar een lerende organisatie. In aanbeveling 1 en 2 focus je op het onderzoeksmatig en cyclisch werken aan onderwijsverbetering en in aanbeveling 3 t/m 6 werk je aan het creëren van een onderzoekscultuur: Kom tot een onderbouwd en gedragen verbeterplan Zorg voor een proces van uitvoeren, monitoren, bijstellen en borgen Stimuleer een onderzoekende houding Stimuleer samen leren in het team Benut kennis en expertise Creëer een schoolklimaat waarin leiderschap wordt gespreid
MULTIFILE
Twee welzijnsinstellingen in Limburg, te weten Trajekt in het zuidelijk deel en Wel.Kom in het noordelijk deel van de provincie, zijn samen met de onderzoeksgroep CESRT van Hogeschool Zuyd in 2007 op basis van een landelijke RAAK subsidie, gestart met een tweejarig actieonderzoek. Doel was om de ‘tacit knowledge’ van de welzijnsprofessionals expliciet te maken en daardoor welzijnsstrategieën van activering en dienstverlening voor het voetlicht te brengen. De uitdaging in het Procivi project lag in het expliciet naar buiten brengen van de ervaringen en ontwikkelde kennis van professionals. Met andere woorden ‘hoe breng je de eigen methodische aanpak onder woorden zodat anderen weet hebben van jouw kennis en inzicht in de gebruikte werkwijzen’. Procivi beoogde om een ontwikkeling in gang te zetten van ‘tacit knowledge’ naar ’reflective knowledge’ (Schön, 1983). Binnen Procivi is daarbij gaandeweg een methodiek ontwikkeld voor de professionalisering van het welzijnswerk in de praktijk. Oftewel voor de ontwikkeling van welzijnswerkers tot reflectieve professionals. In dit rapport wordt deze methodiek uiteengezet. Procivi vertoonde vele kenmerken van een actieonderzoek waarbij de coproductie van onderzoekers en professionals samen centraal stond. De onderzoekers brachten hun kennis van onderzoekstechnieken gekoppeld aan een nieuwsgierige houding ten opzichte van ‘het fenomeen welzijnswerk’ in, terwijl de professionals de kennis en ervaring van welzijnswerk in de praktijk bijdroegen. Het Procivi project heeft meerdere stappen en fases doorlopen die in het eindrapport van Procivi uitgebreid beschreven zijn. De hoofdlijnen bestonden uit het zoeken naar een manier om de kern en het wezen van het welzijnswerk te beschrijven en te duiden en het ontwikkelen van een methode om van binnenuit het welzijnswerk te onderzoeken en te bevragen. Gebruikte methodieken binnen Procivi bestonden uit interviews, focusgroep bijeenkomsten, intervisie bijeenkomsten, expert meetings, spiegel bijeenkomsten en het gezamenlijk ontwikkelen van een reflectie instrument. In dit methodiekboek wordt een beschrijving gegeven van hoe een professionaliseringsproces dat gericht is op reflectie in de welzijnspraktijk vorm gegeven kan worden. Uit de ervaringen die in Procivi zijn opgedaan en alle lessen die daar geleerd zijn, is een methodiek ‘gedestilleerd’ die ook voor andere organisaties in het welzijnswerk van nut kan zijn. Aangezien elke organisatie zijn eigen achtergrond, ervaringen en doelstellingen heeft, is er voor gekozen deze methodiek niet in veel vastliggende details te beschrijven, maar daarentegen in hoofdlijnen. Procivi was een samenwerking van onderzoekers en professionals, een combinatie die belangrijke voordelen bleek te hebben, maar ook enkele nadelen met zich meebracht (zie hiervoor het eindrapport).
Bedrijven in de maakindustrie staan voor de grote uitdaging om vakkennis structureel te borgen en zo de concurrentiepositie te behouden. Vakkennis vloeit weg doordat vakmensen met pensioen gaan en de kennis die zij hebben opgebouwd moeilijk aan deze nieuwe medewerkers overdraagbaar is. Huidige vormen van een-op-een instructieleren zijn erg tijdsintensief en steeds minder haalbaar doordat er minder experts beschikbaar zijn. Werkinstructies vangen de nodige vakkennis onvoldoende en de vorm sluit niet goed aan bij de leerstijlen en behoeften van de nieuwe instroom. Augmented reality (AR) en bijpassende methodieken bieden een alternatief dat laagdrempelige manieren van vakkennis vangen (capture) en delen (transfer) mogelijk maakt. Het vangen wordt ondersteund door verschillende sensoren en algoritmes om acties te monitoren. Het terugkoppelen van informatie kan in een intuïtievere, gepersonaliseerde vorm op de juiste plek, moment en in de juiste context. Maakbedrijven zien de potentie van deze technologie voor het oplossen van hun probleem van kennisborging en training van de brede nieuwe instroom, maar missen de handvatten om dit goed op te pakken en in te zetten. Door de vele onzekerheden durven bedrijven de nodige investering niet aan te gaan. Negen bedrijven, twee lectoraten, netwerkpartners uit de XR & smart industry en een universitaire vakgroep bundelen in deze aanvraag hun krachten om te komen tot handvatten en richtlijnen om AR effectief in te kunnen zetten voor het vangen en aanbieden van vakkennis. Hiervoor worden praktische oplossingen ontwikkeld, geëvalueerd, en algemene lessen uit geabstraheerd. De geleerde lessen, ontwikkelde methodiek en demonstrator opstellingen worden algemeen beschikbaar gesteld voor de maakindustrie die deze technologie willen gebruiken voor behoud van kennis en optimale inzet van nieuwe werknemers, en bedrijven die dit soort technologische oplossingen ontwikkelen.
Een bottom-up-initiatief is een project dat niet vanuit de overheid of instellingen (top) wordt gestart maar vanuit burgers of eindgebruikers (bottom). We kijken in dit onderzoek naar theorieën die de bottom-up-aanpak ondersteunen. Ook doen we aanbevelingen om bottom-up initiatieven beter en sneller te laten verlopen.Doel Het doel van dit onderzoek is om nieuwe theoretische inzichten en strategieën te ontwikkelen voor stedelijke gebiedsontwikkeling. Hierbij is een sterke focus op de bottom-up aanpak. Dit houdt in dat er gekeken wordt naar initiatieven en ideeën van gebruikers of burgers (bottom) in plaats van de plannen van de overheid of instellingen (top). De bottom-up aanpak heeft veel toegevoegde waarde, maar initiatiefnemers ervaren nog veel belemmeringen. Dit onderzoek wil bijdragen aan het verminderen van die belemmeringen. Resultaten Dit onderzoek loopt. Na afloop vind je hier een samenvatting van de resultaten. Looptijd 01 september 2017 - 01 september 2021 Aanpak Achter bottom-up processen in gebiedsontwikkeling zit nu vaak weinig theorie. Het zijn intuïtieve, trial-and-error processen. Eindgebruikers en burgers werken samen met professionele partijen maar dit is nu nog niet echt gestroomlijnd. Daarom kijken we hoe partijen samenwerken en waar verbeteringen mogelijk zijn. Deze kennis gebruiken we om een theoretische en wetenschappelijke basis voor bottom-up gebiedsontwikkeling te leggen. Hierin komt naar voren welke factoren gaan bepalen of een project succesvol zal zijn. Met deze inzichten kunnen bijvoorbeeld nieuwe strategieën ontwikkeld worden, die een combinatie kunnen zijn tussen een bottom-up en een top-down aanpak.
De transitie naar een gerobotiseerde industriële omgeving is in volle gang. Robots zijn zich aan het ontwikkelen tot collaboratieve robots (co-bots) en worden zo meer een collega dan een geïsoleerde machine in een kooi. Een goede co-bot-mens-samenwerking heeft positieve effecten op de werkbeleving, resulteert in minder stress, verzuim, minder ‘bijna-ongelukken’ en leidt tot hogere productiviteit en kwaliteit op de werkvloer. Onderling vertrouwen tussen medewerker en co-bot speelt een belangrijke rol in een goede samenwerking en voor effectieve teamprestaties. De interactie tussen medewerker en co-bot dient daartoe zo natuurlijk mogelijk, voorspelbaar en intuïtief te verlopen. Op dit terrein valt nog veel winst te boeken in het industriële MKB. Co-bots moeten leren anticiperen op wat in de directe omgeving komen gaat, zodat de medewerker nimmer in een onveilige situatie verkeert en zich comfortabel voelt in de samenwerking met de co-bot. Van de andere kant moeten medewerkers leren begrijpen hoe co-bots werken en wat ze van hen kunnen verwachten. Ambitie van het project “Close Encounters with Co-bots” is het verbeteren van de effectieve samenwerking tussen medewerker en co-bot op de industriële werkvloer en daarbij vertrouwen en beleefde veiligheid te borgen voor de medewerker. In het project wordt daartoe gewerkt aan begrip van de co-bot in de mens, begrip van de mens in de co-bot, het bouwen aan technische oplossingen voor effectieve communicatie, en prototyping en testing in relevante praktijkomgevingen in het MKB. Het bedrijfsleven kan met de resultaten van het project versneld de door hen gewenste leercurve doorlopen om samenwerkende industriële mens-co-bot-systemen substantieel te laten bijdragen aan operationele winst in economisch, (productie)technisch en sociaal opzicht. Het project is een interdisciplinair samenwerking tussen de vakgebieden psychologie, mechatronica en ICT binnen Fontys Hogescholen en Saxion Hogeschool. De negen participerende (MKB) bedrijven zijn actief als industrieel productiebedrijf, in robotica ontwikkeling, als systeem- en robotleverancier, in productieautomatisering en in de sociale werkvoorziening. Daarnaast zijn kennisinstelling TU/e, coöperatie Brainport Industries en samenwerkingsverband Holland Robotics nauw betrokken. In het project zal bestaande kennis toepasbaar worden gemaakt en zal nieuwe kennis worden ontwikkeld t.b.v. een natuurlijke, voorspelbare en intuïtieve samenwerking tussen medewerker en co-bot op de industriële werkvloer. Verder zal verankering van kennis en kunde in onderwijs en lectoraten plaatsvinden en een vergroting van de kwaliteit van docenten en afstudeerders. Er zullen circa 17 docent-onderzoekers van de hogescholen en circa 100 studenten betrokken worden, die in de vorm van studentenprojecten, stages en afstudeeronderzoeken werken aan interessante vraagstukken direct uit de beroepspraktijk.