This study contributes to the employability skills debate by investigating how students’ self-perceived 21st century skills relate to the self-perceived fit between their higher education curriculum and their future labor market for a sustainable entry to this labor market. Survey data from 4670 fourth-year students over a period of four years were analyzed. Furthermore, out of this group, 83 students were monitored longitudinally over their full educational student careers. Results showed a positive relationship between students’ self-perceived 21st century skills and their self-perceived “education-future labor market fit”. Among more recent cohorts, a significant improvement in their self-perceived 21st century skills was found. Overall, this study indicated that in order to deliver “employable” graduates, students need to be thoroughly trained in 21st century skills, and their development should be retained and expanded. This is one of the few studies that uses a vast amount of both cross-sectional and longitudinal data on skills and labor market perspectives among new graduates.
DOCUMENT
The labor productivity of construction projects is low. This urges construction companies to increase their labor efficiency, particularly when demands grow and labor is scarce. This blog introduces an overview that helps practitioners identify causes of low productivity to find and eliminate the root causes.
LINK
Background: In 2009, the Steering Committee for Pregnancy and Childbirth in the Netherlands recommended the implementation of continuous care during labor in order to improve perinatal outcomes. However, in current care, routine maternity caregivers are unable to provide this type of care, resulting in an implementation rate of less than 30%. Maternity care assistants (MCAs), who already play a nursing role in low risk births in the second stage of labor and in homecare during the postnatal period, might be able to fill this gap. In this study, we aim to explore the (cost) effectiveness of adding MCAs to routine first- and second-line maternity care, with the idea that these MCAs would offer continuous care to women during labor. Methods: A randomized controlled trial (RCT) will be performed comparing continuous care (CC) with care-as-usual (CAU). All women intending to have a vaginal birth, who have an understanding of the Dutch language and are > 18 years of age, will be eligible for inclusion. The intervention consists of the provision of continuous care by a trained MCA from the moment the supervising maternity caregiver establishes that labor has started. The primary outcome will be use of epidural analgesia (EA). Our secondary outcomes will be referrals from primary care to secondary care, caesarean delivery, instrumental delivery, adverse outcomes associated with epidural (fever, augmentation of labor, prolonged labor, postpartum hemorrhage, duration of postpartum stay in hospital for mother and/or newborn), women’s satisfaction with the birth experience, cost-effectiveness, and a budget impact analysis. Cost effectiveness will be calculated by QALY per prevented EA based on the utility index from the EQ-5D and the usage of healthcare services. A standardized sensitivity analysis will be carried out to quantify the outcome in addition to a budget impact analysis. In order to show a reduction from 25 to 17% in the primary outcome (alpha 0.05 and bèta 0.20), taking into account an extra 10% sample size for multi-level analysis and an attrition rate of 10%, 2 × 496 women will be needed (n = 992). Discussion: We expect that adding MCAs to the routine maternity care team will result in a decrease in the use of epidural analgesia and subsequent costs without a reduction in patient satisfaction. It will therefore be a costeffective intervention. Trial registration: Trial Registration: Netherlands Trial Register, NL8065. Registered 3 October 2019 - Retrospectively registered.
DOCUMENT
In het project wordt een nieuw door de HvA ontwikkelde methodiek (Open Collaborative Business Modelling methodiek, verder: ‘OCBM-methodiek’), toegepast om waardeproposities voor circulaire en biobased verpakkingen te ontwikkelen, samen met partijen uit de waardeketen. De inzet van biobased materialen is essentieel voor het terugdringen van het gebruik van fossiele plastics en – uiteindelijk – voor het bereiken van een volledig circulaire economie. De specifieke waardeketen waar het project zich op richt is die van verpakkingen op basis van Olifantsgras / Miscanthus. Projectpartner Vibers is een bedrijf dat dit gewas als grondstof gebruikt voor het produceren van o.a. verpakkingsmaterialen. Tijdens het project zal een viertal OCBM-sessies worden georganiseerd waarin Vibers in nauwe samenwerking met een wisselende groep ketenpartners en andere stakeholders een nieuwe waardepropositie formuleert. Projectpartner Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (verder: KIDV) bewaakt in de OCBM-sessies de duurzaamheid van de ontwikkelde propositie en speelt een rol bij evaluatie van de OCBM-methodiek voor de verpakkingsindustrie. Het project levert daarmee twee belangrijke resultaten op: 1. Een met behulp van de OCBM-methodiek ontwikkelde waardepropositie voor een circulair business model waarin een biobased verpakking centraal staat; 2. Aanbevelingen voor het verfijnen van de OCBM-methodiek: specifieke aandachtspunten voor het ontwikkelen van innovatieve, circulaire business modellen met behulp van deze methodiek.
In dit RAAK-mkb project werken penvoerder Hogeschool van Amsterdam, Kennisinstellingen TU Delft en TNO samen met veertien mkb-ondernemers, drie grootbedrijven, drie brancheorganisaties en vier gebouweigenaren aan het onderzoek naar hoogwaardig hergebruik van vlakglas. Het project heeft als doel de vragen te beantwoorden die de mkb-bedrijven op dit gebied hebben en bij te dragen aan de toepassing van circulaire raambeglazing met 100% hergebruikt vlakglas. Jaarlijks komt er meer dan 90.000 ton glas uit bouw- en sloopafval vrij, dat vooral wordt gedowncycled. Gelijktijdig leidt de benodigde nieuwbouw en verduurzamingsopgave tot meer vraag naar bouwmaterialen. Hergebruik van glas uit ramen is een duurzame oplossing hiervoor. Het energieverbruik, de CO2 voetafdruk en het verminderen van gebruik van nieuwe grondstoffen zijn duurzame gevolgen van hoogwaardig hergebruik. De glasverwerkende bedrijfspartners in deze aanvraag zien bedrijfskansen in het selecteren, opwaarderen en verwerken van gebruikt basis vlakglas tot circulair speciaal vlakglas, maar ervaren uitdagingen om dit technisch en financieel voor elkaar te krijgen. De succesvolle marktintroductie van 50% circulair isolatieglas van onderzoekspartner GSF Glasgroep geeft echter vertrouwen in de verdere ontwikkeling van de ontmantelings- en hergebruikstrategie van isolatieglas. De ingenieurs- en architectenbureaus zien bedrijfskansen in het leveren van geveloplossingen met een lage CO2-voetafdruk, maar hebben geen inzicht in welke soorten circulair glas op korte termijn veilig (her)gebruikt kunnen worden. Alle partners zijn het erover eens dat door gezamenlijk onderzoek de waardepropositie wordt versterkt en daarmee maatschappelijke duurzaamheidsambities worden gerealiseerd. Het onderzoek combineert kennis van glaseigenschappen, productiemogelijkheden en ondernemerschap en concentreert zich op de ontwikkeling van 3 soorten circulair speciaal glas: Gehard vlakglas Gelaagd vlakglas Warmte-isolerend gecoat vlakglas Het onderzoek bestaat uit praktijktesten, laboratoriumtesten en veldonderzoek aangevuld met milieu-analyses en marktconsultaties. Samen met glasverwerkende bedrijven (mkb), ingenieurs/adviesbureaus (mkb), geeft het consortium inzicht in de kansen en risico’s van het circulaire speciaal glas waarmee de mkb-ondernemers duurzame waarde kunnen leveren.
Aanleiding: De belangstelling voor gezonde en veilige voeding is groot. Bij de gezondheidseffecten van voeding spelen de darmen een cruciale rol. Verschillende soorten bedrijven hebben behoefte aan natuurgetrouwe testmodellen om de effecten van voeding op de darmen te bestuderen. Ze zijn vooral op zoek naar modellen waarvan de uitkomsten direct vertaalbaar zijn naar het doelorganisme (de mens of bijvoorbeeld het varken) en die niet gebruikmaken van kostbare en maatschappelijke beladen dierproeven. Doelstelling Het project 2-REAL-GUTS heeft als doel om twee innovatieve dierproefvrije darmmodellen geschikt te maken voor onderzoek naar voedingsconcepten en -ingrediënten. De twee darmmodellen die worden toegepast zijn darmorganoïden, minidarmorgaantjes bestaande uit stamcellen, en darmexplants bestaande uit hele stukjes darm verkregen uit relevante organismen. Beide modellen hebben potentieel heel uitgebreide toepassingsmogelijkheden en hebben ook grote voordelen ten opzichte van de huidige veelgebruikte cellijnen, omdat ze meerdere in de darm aanwezige celtypen bevatten en uit verschillende specifieke darmregio's te verkrijgen zijn. Gezamenlijk gaan de partners werken aan: 1) het aanpassen van de kweekomstandigheden zodat darmmodellen geschikt worden om de vragen van partners te beantwoorden; 2) het vaststellen van de toepassingsmogelijkheden van de darmmodellen door verschillende stoffen en producten te testen. Beoogde resultaten Kennisconferenties, publicaties en exploitatie van de modellen zullen zorgen voor het verspreiden van de opgedane kennis. Omdat het project gebruikmaakt van moderne, op de toekomst gerichte laboratoriumtechnieken (kweekmethoden met stamcellen en vitaal weefsel, moleculaire analyses en microscopie), leent het zich uitstekend om geïmplementeerd te worden in het hbo-onderwijs. Als spin-off zal het project dan ook voorzien in een specifieke, voor Nederland unieke hbo-minor op het gebied van stamcel- en aanverwante technologie (zoals organ-on-a-chiptechnologie).