In de context van zorghuisvesting voor langdurige zorg wordt verondersteld dat, vanwege de specifieke doelgroep (kwetsbare mensen) die hierin gehuisvest is, aanvullende eisen voor luchtkwaliteit en het thermische binnenklimaat wenselijk zijn ten opzichte van de eisen voor de gemiddelde gezonde (jong) volwassene. Echter, in hoeverre dit vraagt om specifieke eisen ten aanzien van het binnenklimaat is onduidelijk en, indien dit het geval is, welke condities dan de voorkeur zouden hebben is eveneens niet bekend. Om hier antwoord op te vinden is onderzoek nodig dat in dit rapport is beschreven.
DOCUMENT
De regio Parkstad Limburg heeft te maken met een complexe, meervoudige opgave in de vorm van achterstanden in de sociaal fysieke leefbaarheid, ruimtelijke- en sociaal-economische structuur. Vergelijken we Limburg met de rest van Nederland, dan zijn er grote verschillen zichtbaar. Zoomen we in op Parkstad Limburg, dan zijn armoede, ongezondheid, werkloosheid, leegstand en onveiligheid in diverse buurten en wijken aan de orde van de dag. Dit heeft negatieve invloed op de brede welvaart in de regio. De problematiek en de achterstand ten opzichte van het gemiddelde van Limburg en de rest van Nederland is groot en wordt overgedragen van generatie op generatie. Een duurzame ontworsteling uit de hele gemarginaliseerde positie lijkt zonder langdurige ondersteuning nagenoeg onmogelijk, mede door de intergenerationele mobiliteit van armoede, opleidingsniveau, gezondheid en werkloosheid.
DOCUMENT
In het winternummer van 2005, met het thema: Social Emergency and Crisis Intervention in Large European Cities, beschrijft Lia van Doorn de onderzoeksresultaten van een follow-up studie onder (voormalige) daklozen in Utrecht. Het betreft een kwalitatief onderzoek. In dit artikel worden drie fasen in het ontwikkelingsproces van de daklozen beschreven: Recente, langdurige en voormalige dakloosheid. De omstandigheden in deze fasen verschillen en daardoor ook de zorgbehoefte.
DOCUMENT
HET 'POST INTENSIVE CARE SYNDROOM'; LANGDURIGE GEVOLGEN VAN EEN INTENSIVE CARE OPNAME Dankzij verbeteringen in de zorg overleven steeds meer patiënten de behandeling op een intensive care (IC). Keerzijde hiervan zijn de lichamelijke en mentale klachten (Post Intensive Care Syndroom - PICS) waarvoor patiënten vaak langdurige revalidatie nodig hebben i.v.m. verminderde belastbaarheid en vermoeidheid. Tijdens de Covid-19 pandemie blijkt dat relatief veel IC-patiënten een migratieachtergrond en/of lage sociaaleconomische status hebben en dat een grote groep geen nazorg ontvangt. E-HEALTH ALS ONDERSTEUNING VAN DE ZORGVERLENER: HOE ZET JE HET IN? Om de Juiste Zorg op de Juiste Plek te geven wordt eHealth met coaching en telemonitoring steeds vaker ingezet bij revalidatie in de thuissituatie. Atris is een voorbeeld van een toepassing waarbij via sensoren het activiteitenniveau en hartslag gemeten worden. Atris is een veelbelovende toepassing voor patiënten met PICS maar fysiotherapeuten hebben nog beperkt ervaring met het integreren van eHealth in de behandelaanpak en beschikken over onvoldoende kennis en vaardigheden om de applicaties optimaal in te zetten en zorg op afstand te verlenen. E-HEALTH ALS ONDERSTEUNING VAN DE PATIËNT: JUISTE ZORG OP DE JUISTE PLEK VOOR IEDEREEN? eHealth applicaties dienen de zelfredzaamheid, zelfstandigheid en eigen regie van patiënten te bevorderen. Bij patiënten die thuis herstellen na een IC opname kan eHealth door gebruik van continue monitoring van vitale parameters, patiënten ondersteunen door het gevoel van veiligheid te vergroten en inzicht te verschaffen in belasting en belastbaarheid. Echter, bestaande applicaties zijn momenteel niet voor iedereen toegankelijk zoals mensen met een migratieachtergrond of beperkte gezondheidsvaardigheden. Het doel van het Lifeline project is om, in een consortium met professionals vanuit de technologie, revalidatie en maatschappelijke organisaties, de bestaande Atris applicatie door te ontwikkelen richting een slimme, gebruiksvriendelijke en toegankelijke app en toe te passen in de fysiotherapeutische behandeling van patiënten met PICS.
In Nederland en België is de glastuinbouw voor gewassen als tomaat, komkommer en paprika van groot belang, zowel voor lokaal gebruik als voor de export. De glastuinbouwsector zoekt voortdurend naar manieren om productieprocessen te optimaliseren en verder te automatiseren. Daarbij komt er steeds meer aandacht voor sensortechnologie om groei en ontwikkeling van gewassen te monitoren. Want hoewel klimaat- en irrigatiesensoren inmiddels breed worden toegepast, vormt het gebrek aan robuuste en betrouwbare sensoren die gewasparameters meten een belemmering voor de ontwikkeling van datagedreven en autonoom gestuurde kassen. Stengeldikte en de variatie daarin is een cruciale indicator voor gewasgroei en balans. De stengeldikte is afhankelijk van de hoeveelheid vocht in de plant en varieert gedurende de dag. Afwijkingen van dit variatiepatroon duiden op plant stress of ziekte. Door de stengeldikte continue te monitoren kunnen telers irrigatie optimaliseren en vroegtijdig stress of ziekte waarnemen. Stengeldikte wordt gemeten met mechanische sensoren. Deze zijn nauwkeurig genoeg om de variaties van de orde van 1 micrometer in de stengeldikte te meten. Deze sensoren zijn echter vrij storingsgevoelig, wat in een commerciële kas regelmatig leidt tot verlies van data en daardoor het autonoom aansturen van de kas in de weg staat. In dit project onderzoeken we of een contactloze optische meetmethode een betrouwbaar en beter alternatief kan zijn voor de huidige mechanische metingen. Het meetconcept, gebaseerd op een laser en camera, is in een eerder project door het lectoraat Fotonica van de HHS ontwikkeld voor een andere minder veeleisende toepassing, maar lijkt zeer veelbelovend voor continue metingen met hoge precisie zoals voor stengeldiktevariaties nodig is. Samen met de bedrijven 2Grow en Quantified zal er een prototype van het meetinstrument worden ontwikkeld en getest, waarbij nauwkeurigheid, langdurige betrouwbaarheid onder kascondities en integratie met de data-infrastructuur de belangrijkste criteria zijn.
Aanleiding Door de constante verbetering van de kwaliteit van de zorg leven mensen langer en wordt de populatie ouderen groter. Met deze groei stijgt ook het aantal ouderen dat mogelijk mishandeld wordt. Naar schatting krijgt 1 op de 20 ouderen te maken met mishandeling. Het is een maatschappelijk probleem waar nog altijd een groot taboe op rust. In de ambulancezorg en spoedeisende hulp (SEH) meldt zich een groot aantal ouderen met verwondingen. Dit maakt verpleegkundigen in de acute zorgketen poortwachters wat betreft het signaleren van ouderenmishandeling. Verpleegkundigen geven echter aan niet te weten hoe ze ouderenmishandeling precies kunnen vaststellen. Dit terwijl een melding en adequate opvolging daarvan kan voorkomen dat kwetsbare ouderen thuis of in een instelling onnodig (lang) lijden of gezondheidsschade oplopen. Doelstelling Het RAAK-project stelt zich tot doel ambulance- en SEH-verpleegkundigen te ondersteunen bij het herkennen en vervolgens melden van ouderenmishandeling. Door middel van literatuurstudie en veldraadpleging worden beschikbare instrumenten geïnventariseerd. Er bestaat reeds expertise op het gebied van signalering en melding van kindermishandeling en ook zijn er instrumenten ontwikkeld voor het signaleren en melden van ouderenmishandeling in de langdurige zorg. De kennis zal worden gebruikt bij het ontwikkelen van een screeningsinstrument en een protocol voor verpleegkundigen in de acute zorgketen (ambulancezorg en SEH). In een pilot in de ambulancezorg en op de SEH-afdeling zullen het screeningsinstrument en protocol worden toegepast en getest op bruikbaarheid. Beoogde resultaten Het project levert een concreet hulpmiddel op waarmee verpleegkundigen in de acute zorg ouderenmishandeling kunnen signaleren en melden. De resultaten van de pilots worden geborgd in de acute keten via scholing voor verpleegkundigen. In de scholing is ook aandacht voor bewustwording van de problematiek van ouderenmishandeling, communicatievaardigheden en de attitude van verpleegkundigen. Verspreiding, invoering en toepassing van de ontwikkelde screeningsinstrumenten en protocollen vindt plaats via de projectpartners, beroepsverenigingen en onderwijsinstellingen.