Door de constante verbetering van de kwaliteit van de zorg leven mensen langer en wordt de populatie ouderen groter. Samen met deze groei stijgt ook het aantal ouderen dat mogelijk mishandeld wordt. Naar schatting krijgt 1 op de 20 ouderen te maken met ouderenmishandeling, een maatschappelijk probleem waar nog altijd een groot taboe op heerst. Daarnaast wonen ouderen ook steeds langer zelfstandig thuis. In de acute zorgketen (ambulancezorg en spoedeisende hulp (SEH)) melden zich een groot aantal ouderen. Dit brengt verpleegkundigen in de acute keten als poortwachters in aanraking met signalen van ouderenmishandeling. Verpleegkundigen voelen hier echter een handelingsverlegenheid.
‘Misschien zie ik het wel, maar herken ik ze (mishandelde ouderen) niet als zodanig’. ‘Als je er dieper bij na gaat denken, maar je hebt er nooit zo bij stil gestaan. Maar het woordje ouderenmishandeling krijgt meer lading en dekking…….’. ‘We hebben een hele hoop dingen een beetje door de vingers gezien.’ …. ‘Dus dan herken je het niet als mishandeling …..’ (uitspraken van SEH-verpleegkundigen uit Nielen &Kuppeveld, 2014).
Verpleegkundigen in de acute zorgketen geven aan niet te weten hoe ze ouderenmishandeling vroegtijdig en structureel kunnen signaleren en melden. Dat terwijl adequate monitoring en melding kan voorkomen dat kwetsbare ouderen in de thuissituatie of bij verblijf binnen een instelling onnodig (lang) lijden of (gezondheid)schade oplopen.
In dit project zijn een signaleringsinstrument en protocol voor de herkenning en melding van ouderenmishandeling in de acute zorgketen ontwikkeld. Daarnaast is een e-learning gemaakt, geschikt voor de specifieke context van de acute zorg. Ouderen worden in de acute zorg vaak eenmalig gezien en er zijn dus geen herhaalde contacten om met meer zekerheid een vermoeden van ouderenmishandeling te kunnen onderbouwen. Ook zijn de contacten in het algemeen kort en heeft de oudere een urgente acute vraag. Uniek is wel dat ambulanceverpleegkundigen de ouderen zien in de thuissituatie en daarmee veel unieke signalen van verwaarlozing kunnen zien.
De ontwikkelde producten in dit project zijn getest in een pilotstudie in de ambulancezorg en op de SEH. Het signaleringsinstrument, protocol en de e-learning zijn goed bruikbaar. Verpleegkundigen geven aan dat het signaleringsinstrument en de e-learning hen concrete handvatten biedt en de bewustwording voor het probleem van ouderenmishandeling vergroot. In de ambulancezorg zagen we een toename van het aantal meldingen van ‘niet pluis’ en daadwerkelijke meldingen bij Veilig Thuis. Op de SEH-afdeling kregen we wegens organisatorische redenen geen exacte cijfers over de toename van de melding van het aantal signalen van ouderenmishandeling.
Verdere implementatie van het signaleringsinstrument, protocol en e-learning binnen de ambulance- en ziekenhuisorganisatie vraagt nog wel om een duidelijke beschrijving van rollen van andere professionals buiten de betrokken ambulance- en spoedeisende hulp verpleegkundigen, zoals geriaters en verpleegkundig specialisten geriatrie, sociaal werkers en medewerkers van Veilig Thuis en de eerste lijn. Daarbij moet helder worden wat de verschillende verantwoordelijkheden van de professionals zijn en hoe een goede multidisciplinaire communicatie vorm kan krijgen. Niet alleen binnen de organisatie, maar ook richting Veilig Thuis, de huisarts en sociale wijkteams.
Daarnaast blijkt bewustwording van het probleem alleen niet voldoende voor het adequaat melden van een vermoeden van ouderenmishandeling. Er is een cultuuromslag nodig waarin verpleegkundigen in samenwerking met andere professionals signalen ook durven te bespreken met elkaar als team (SEH) met chauffeur en ambulanceverpleegkundige, en zeker ook met de oudere en mantelzorger. Verpleegkundigen vinden het moeilijk de oudere wellicht onterecht een ‘stempel’ van mishandeling of verwaarlozing te geven, terwijl het gaat om de zorg voor bescherming van het welzijn van de oudere. Om deze redenen bespreken ze nog niet altijd signalen of vermoedens van ouderenmishandeling.
Aanleiding
Door de constante verbetering van de kwaliteit van de zorg leven mensen langer en wordt de populatie ouderen groter. Met deze groei stijgt ook het aantal ouderen dat mogelijk mishandeld wordt. Naar schatting krijgt 1 op de 20 ouderen te maken met mishandeling. Het is een maatschappelijk probleem waar nog altijd een groot taboe op rust. In de ambulancezorg en spoedeisende hulp (SEH) meldt zich een groot aantal ouderen met verwondingen. Dit maakt verpleegkundigen in de acute zorgketen poortwachters wat betreft het signaleren van ouderenmishandeling. Verpleegkundigen geven echter aan niet te weten hoe ze ouderenmishandeling precies kunnen vaststellen. Dit terwijl een melding en adequate opvolging daarvan kan voorkomen dat kwetsbare ouderen thuis of in een instelling onnodig (lang) lijden of gezondheidsschade oplopen.
Doelstelling
Het RAAK-project stelt zich tot doel ambulance- en SEH-verpleegkundigen te ondersteunen bij het herkennen en vervolgens melden van ouderenmishandeling. Door middel van literatuurstudie en veldraadpleging worden beschikbare instrumenten geïnventariseerd. Er bestaat reeds expertise op het gebied van signalering en melding van kindermishandeling en ook zijn er instrumenten ontwikkeld voor het signaleren en melden van ouderenmishandeling in de langdurige zorg. De kennis zal worden gebruikt bij het ontwikkelen van een screeningsinstrument en een protocol voor verpleegkundigen in de acute zorgketen (ambulancezorg en SEH). In een pilot in de ambulancezorg en op de SEH-afdeling zullen het screeningsinstrument en protocol worden toegepast en getest op bruikbaarheid.
Beoogde resultaten
Het project levert een concreet hulpmiddel op waarmee verpleegkundigen in de acute zorg ouderenmishandeling kunnen signaleren en melden. De resultaten van de pilots worden geborgd in de acute keten via scholing voor verpleegkundigen. In de scholing is ook aandacht voor bewustwording van de problematiek van ouderenmishandeling, communicatievaardigheden en de attitude van verpleegkundigen. Verspreiding, invoering en toepassing van de ontwikkelde screeningsinstrumenten en protocollen vindt plaats via de projectpartners, beroepsverenigingen en onderwijsinstellingen.