Gestandaardiseerde functionele capaciteit testen worden uitgevoerd om te bepalen of een persoon zijn functionele capaciteit voldoende is om zijn werk uit te voeren. In dit promotie onderzoek werd ten eerste een review van reviews uitgevoerd naar risico en prognostische factorenvoor musculoskeletale pijn. Ten tweede werd een overzicht van de literatuur beschreven van factoren die gerelateerd zijn met functionele capaciteit. Ten derde werd door middel van een Delphi onderzoek consensusbereikt tussen 33 onderzoekers, 21 clinici en 21 patiënten over gerelateerde factoren van functionele capaciteit. Ten vierde werd een transversale studie uitgevoerd naar het construct functionele capaciteit bij 403 gezonde werknemers. Tot slot toonde een dubbelblinde Randomized Controlled Trial het effect aan van een kinesiofobe testleider op de functionele capaciteit van gezonde personen. Aanbevelingenvoor de klinische praktijk en vervolgstudie werden beschreven.
DOCUMENT
Bij cliënten met musculoskeletale pijn is de effectiviteit van zowel Manuele therapie als ook Fysiotherapie bewezen. Toch blijft het opmerkelijk dat er weinig verschil in effecten wordt gevonden tussen verschillende typen van therapie. Men zou kunnen concluderen dat dit veroorzaakt wordt door andere werkzame bestanddelen dan het type therapie zelf. Deze andere werkzame bestanddelen worden wel Common factors of niet-therapeutische factoren genoemd. Tijdens behandelingen wordt er verbaal en non-verbaal gecommuniceerd met de cliënt met als doel bv. het opbouwen van een relatie, het stimuleren van actief gedrag van de cliënt, de kennis te vergroten van de cliënt, of het komen tot een gezamenlijke besluitvorming (shared decision making). Binnen de psychotherapie is er voldoende bewijs dat deze niet-therapeutische factoren effectief zijn op het eindresultaat van de behandeling. Ook tijdens de anamnese is bekend welke factoren de uitkomsten van de anamnese positief kunnen beïnvloeden. Maar binnen de therapeutische fase van Manuele en Fysiotherapie is er tot op heden weinig onderzoek verricht naar de invloed van deze niet-therapeutische factoren op de uitkomst van de therapie. Mijn onderzoekslijn binnen de Hanzehogeschool richt zich op het effect van verschillende fysiotherapeutische attituden op cliënten met musculoskeletale pijn. Deze attituden bestaan uit gedachten en gedragingen van therapeuten. Dit onderzoek wil de impliciete en intuïtieve communicatie gedurende het therapeutische proces expliciteren. Indien we meer zouden weten over welke attituden positief bijdragen aan de manuele en fysiotherapeutische behandelresultaten zouden we studenten kunnen scholen in dit gedrag en daarmee de effectiviteit van de therapie kunnen vergroten. Op reis naar meer kennis en vaardigheden over dit onderwerp mag ik u vergezellen naar de NeckSTep.
DOCUMENT
Musculoskeletal pain is caused by risk factors for acquiring pain and prognostic factors for the persistence of prolonged pain and is the number one causal reason for restricted participation at work. Many studies have been performed on the reasons for acquiring and the continuance of musculoskeletal pain, however, a comprehensive overview does not exist. Musculoskeletal pain may result in a reduction of the ability to perform physical work.To determine whether a person’s functional capacity is high enough to performwork, standardized functional capacity tests can be executed. One example offunctional capacity tests is to measure lifting capacity. These tests are defined as an evaluation of the capacity of activities that is used to make recommendations for participation in work while considering the person’s body functions and structures, environmental factors, personal factors and health status. How many of the latter components that should be taken into account are unclear. The results of this study can support health care professionals providing care to patients in the field of work participation by making informed decisions during diagnostic procedures.
DOCUMENT
Background: Healthcare practitioner beliefs influence patients’ beliefs and health outcomes in musculoskeletal (MSK) pain. A validated questionnaire based on modern pain neuroscience assessing Knowledge and Attitudes ofPain (KNAP) was unavailable.Objectives: The aim of this study was to develop and test measurement properties of KNAP.Design: Phase 1; Development of KNAP reflecting modern pain neuroscience and expert opinion. Phase 2; a crosssectional and longitudinal study among Dutch physiotherapy students.Method: In the cross-sectional study (n = 424), internal consistency, structural validity, hypotheses testing, and Rasch analysis were examined. Longitudinal designs were applied to analyse test-retest reliability (n = 156), responsiveness, and interpretability (n = 76).Results: A 30-item KNAP was developed in 4 stages. Test-retest reliability: ICC (2,1) 0.80. Internal consistency: Cronbach’s α 0.80. Smallest Detectable Difference 90%: 4.99 (4.31; 5.75). Structural validity: exploratory factor analysis showed 2 factors. Hypotheses testing: associations with the Pain Attitudes and Beliefs Scale for Physiotherapists biopsychosocial subscale r = 0.60, with biomedical subscale r = 0.58, with the Neurophysiology of Pain Questionnaire r = 0.52. Responsiveness: 93% improved on KNAP after studying pain education. MinimalImportant Change: 4.84 (95%CI: 2.77; 6.91).Conclusions: The KNAP has adequate measurement properties. This new questionnaire could be useful to evaluate physiotherapy students’ knowledge and attitudes of modern pain neuroscience that could help to create awareness and evaluate physiotherapy education programs, and ultimately provide better pain management.
DOCUMENT
A wide variety of risk factors for the occurrence and prognostic factors for persistence of non-specific musculoskeletal pain (MSP) are mentioned in the literature. A systematic review of all these factors is not available. Thus a systematic review was conducted to evaluate MSP risk factors and prognostic factors, classified according to the dimensions of the International Classification of Functioning, Disability and Health. Candidate systematic reviews were identified in electronic medical journal databases, including the articles published between January 2000 and January 2008 that employed longitudinal cohort designs. The GRADE Working Group's criteria for assessing the overall level of evidence were used to evaluate the reviews. Nine systematic reviews were included, addressing a total of 67 factors. High evidence supported increased mobility of the lumbar spine and poor job satisfaction as risk factors for low back pain. There was also high evidence for intense pain during the onset of shoulder and neck pain and being middle aged as risk factors for shoulder pain. High evidence was also found for several factors that were not prognostic factors. For whiplash-associated disorders these factors were older age, being female, having angular deformity of the neck, and having an acute psychological response. Similarly, for persistence of low back pain, high evidence was found for having fear-avoidance beliefs and meagre social support at work. For low back pain, high evidence was found for meagre social support and poor job content at work as not being risk factors.
LINK
Background: Health care practitioners' knowledge and attitudes influence patients’ beliefs and health outcomes in musculoskeletal (MSK) pain. It is unclear to what extent physiotherapists undertaking a postgraduate master in manual therapy (MT students) possess the knowledge and attitudes toward pain neuroscience to be able to apply the biopsychosocial model in patients with MSK pain. Objectives: The aim of this study was to assess the knowledge and attitudes toward pain neuroscience in MT students. Design: A cross-sectional study. Method: Self-reported knowledge and attitudes were measured among students (n = 662) at baseline and in all years of the MT postgraduate programs in the Netherlands. The Knowledge and Attitudes of Pain questionnaire (KNAP) was used as a primary measure. Difference in KNAP-scores between baseline (0), year 1, year 2 and year 3 was tested using a one-way ANOVA (hypothesis: 0 < 1
DOCUMENT
Er lijkt een duidelijke mate van evidentie te bestaan betreffende de relatie fysieke activiteit, respectievelijk fitheid en gezondheid in de algemene populatie en bij bepaalde pathologieën. Er is evenwel nog behoefte aan verder wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke determinanten en onderliggende mechanismen, als ook naar evidentie bij bepaalde, specifieke aandoeningen. Tevens mag duidelijk zijn dat ondanks de bestaande evidentie fysieke activiteit/oefening te weinig toegepast wordt in de gezondheidszorg. Het onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidskundige interventies is dan ook uitermate belangrijk. Dit lectoraat hoopt dan ook een bescheiden bijdrage hieraan te kunnen leveren. Hiervoor heeft zij reeds afspraken tot samenwerking met de academische en medische wereld (in Utrecht, Amsterdam, Maastricht en Leuven), met de gezondheidszorg (RIVM Bilthoven en GG&GD Utrecht) en met de beroepen- of bedrijfswereld (Politie regio Utrecht; Enraf Nonius, Delft). De beoogde doelstellingen zullen echter naar alle waarschijnlijkheid beduidend meer tijd in beslag nemen dan de periode van 4 jaar die de Stichting Kennis Ontwikkeling voorzien heeft met betrekking tot het oprichten en financieren van de lectoraten.
DOCUMENT
Deze handreiking is voortgekomen uit het onderzoeksproject ‘Hulpverlening voor kinderen en jongeren met FASD’. Het onderzoek is gefinancierd door het Centre of Expertise Preventie in Zorg & Welzijn van de hogeschool Inholland en is uitgevoerd door het lectoraat GGZ-Verpleegkunde (Inholland) in samenwerking met de FASD Stichting, ’s Heeren Loo en de FAS-poli van Gelre ziekenhuizen in Zutphen. Tijdens de eerste fase van het onderzoek werd een probleem- en behoefteanalyse gedaan door middel van literatuuronderzoek, aangevuld met interviews met acht jongvolwassenen met FASD en elf ouders1. Daarnaast werd een focusgroep gehouden met zes hulpverleners die expertise hadden op het gebied van FASD. De onderzoeksvragen in deze eerste fase van het onderzoek waren de volgende: 1. Welke wetenschappelijke kennis is er beschikbaar op het gebied van ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD en hierop aansluitende hulpverlening? 2. Welke zijn de huidige knelpunten in de hulpverlening aan kinderen en jongeren met FASD en welke oplossingsrichtingen worden hiervoor geopteerd? 3. Op basis van vraag 1 en 2: uit welke componenten bestaat een interventieprogramma dat adequaat aansluit bij de ondersteuningsbehoeften van kinderen en jongeren met FASD? In de tweede fase van het onderzoek zijn de onderzoeksresultaten samengevoegd in deze handreiking. Een expertisepanel heeft in twee rondes feedback gegeven op de conceptversies. Ook de stuurgroep van het onderzoeksproject heeft inhoudelijk bijgedragen aan het eindresultaat. De opbouw van de handreiking is als volgt. Ten eerste zal een beschrijving worden gegeven van FASD (hoofdstuk 2). Vervolgens zal beschreven worden wat wordt verstaan onder goede zorg voor kinderen2 met FASD (hoofdstuk 3). Deze wordt nader uitgewerkt in een aantal componenten, die tot stand zijn gekomen aan de hand van wetenschappelijke literatuur, aangevuld met ervaringskennis van jongvolwassenen met FASD (aangeduid in het document met jongvolwassenen), biologische, bonus-, pleeg -en adoptieouders (aangeduid met ouders) en ervaren hulpverleners (aangeduid met focusgroep). Elke component bestaat uit een inhoudelijke toelichting, een beschrijving van de knelpunten en aanbevelingen die zijn voortgekomen uit ons onderzoek. Daarna zal besproken worden welke interventies er zijn voor kinderen met FASD (hoofdstuk 4). Ten slotte worden de knelpunten en aanbevelingen op organisatieniveau beschreven (hoofdstuk 5).
DOCUMENT
Exposure in vivo is een behandeling ontwikkeld voor volwassenen met chronische musculoskeletale pijn (CMSP). Verschillende wetenschappelijke studies vonden positieve effecten in de eigen centra van de ontwikkelaars, waarbij de behandeling werd uitgevoerd door ervaren behandelaren. Om de impact van de interventie te vergroten, is een belangrijke volgende stap het onderzoeken van de implementatie van het protocol in andere revalidatiecentra. Daarom heeft de studie twee doelstellingen: 1) Het beoordelen van de procedurele therapietrouw en de progressie ervan direct na de implementatie van exposure in vivo. 2) Het beoordelen van de effectiviteit van exposure in vivo direct na implementatie bij volwassenen met CMSP. Het verkennen van de behandeling in een nieuwe setting heeft meerwaarde voor drie doelgroepen in de praktijk: de professionals die de cursus ‘exposure in vivo bij chronische pijn’ hebben ontwikkeld en geven, behandelaren die aan de cursus deelnemen en vervolgens de behandeling aan patiënten geven, en patiënten die de behandeling ondergaan. De inzichten die met dit project worden verworven zorgen voor een belangrijke verbeterslag van zowel de kwaliteit van de cursus als de behandeling. De consortiumpartners zijn Universiteit Maastricht (UM), de Mkb-onderneming Centrum Integrale Revalidatie (CIR) en revalidatiecentrum Adelante. Hoewel er bestaande contacten zijn tussen deze organisaties, hebben zij nog niet eerder als drie-eenheid samengewerkt. We streven bestendige netwerkopbouw tussen de UM, CIR en Adelante na, resulterend in een consortium dat ook voor toekomstige projecten de samenwerking voortzet. De doelstellingen worden nagestreefd middels een 12 maanden durend wetenschappelijk onderzoek. Het monitoren van de exposure in vivo behandeling na implementatie binnen een externe organisatie, zowel wat betreft therapietrouw als effectiviteit, middels valide wetenschappelijk onderzoek, is innovatief en slaat een zeer belangrijke brug tussen praktijk en wetenschap.
Doel van deze postdoc-aanvraag is om een interventie te ontwikkelen en te evalueren bij werkenden met een lage sociaal economische status (SES) en beperkte gezondheidsvaardigheden, om verergering van beginnende musculoskeletale klachten (MSK) te beperken. Bestaande interventies hebben beperkt effect en te weinig aansluiting bij werkenden met een lage SES en beperkte gezondheidsvaardigheden. Daarom wordt deze interventie door middel van de intervention mapping methode in co-creatie met werkenden ontwikkeld en geëvalueerd. Betrokken praktijkpartners zijn schoonmaakbedrijf Aalbers, cateraar Compass groep en HAN Facility & ICT. Allereerst wordt aan de hand van input van de praktijkpartners de behoefte en het kennishiaat op het gebied van cognities met betrekking tot gezondheid en gedrag vastgesteld. Dit kennishiaat wordt met hulp van scoping literatuuronderzoek nader gespecificeerd. Ten tweede wordt het doel van de interventie bepaald, plus de passende methoden en strategieën. De gedragsmatige interventiemethode is gebaseerd op een wetenschappelijke theorie. Per praktijkpartner vindt er een aanpassing plaats, zodat het aansluit bij de context. De interventie wordt daarna uitgevoerd bij de verschillende praktijkpartners en geëvalueerd, waarbij succesfactoren, barrières en voorlopige effectiviteit bepaald worden. De postdoc is coördinator en onderzoeksdocent van de Master Musculoskeletale Revalidatie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Ze is in 2014 gepromoveerd op “fysieke capaciteit en werkvermogen bij cliënten met musculoskeletale pijn”. Door het voorgenomen postdoc-project kan ze de verbinding tussen opleidingen en lectoraten versterken en professionalisering van studenten en medewerkers stimuleren. Er wordt verbinding gelegd met bachelor- en masteropleidingen en interdisciplinaire minoren. De postdoc is ingebed in het lectoraat ”Werkzame Factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen”. Daarnaast wordt samengewerkt met het lectoraat “Arbeid & Gezondheid” en sluit het onderzoek aan bij het zwaartepunt Health van de HAN dat zich richt op het complexe vraagstuk hoe sociaal economische gezondheidsverschillen te verkleinen zijn.