Hogescholen zouden een grotere bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling van de armste landen. Ik zal proberen aan te geven welke ethische, en andere, overwegingen de rationale vormen voor die stelling. Kritische reflectie op ethische vragen is belangrijk voor het maken van de juiste keuzen. Capaciteitsopbouw in hoger beroepsonderwijs in ontwikkelingslanden, het creëren van hoog opgeleide vaklieden en entrepreneurs, is een vruchtbare vorm van ontwikkelingssamenwerking. Maar alleen als het goed, effectief en duurzaam gebeurt. Veel hulp is nog ineffectief. Het lectoraat Internationale Samenwerking heeft een direct doel: kennis genereren die het mogelijk maakt Nederlandse hogescholen meer en effectiever in te zetten bij ontwikkelingssamenwerking. Daarmee is het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden gediend en daarmee de sociale en economische ontwikkeling in deze landen. En daar is het Nederlandse hoger beroepsonderwijs mee gediend, dat internationaler wordt en zo tegemoet komt aan de wensen van studenten en de behoeften van de arbeidsmarkt.
DOCUMENT
Burgers en politici hebben behoefte aan verantwoording over ingezette middelen voor ontwikkelingshulp en de bereikte doelen. De resultatenrapportage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt in theorie een mooi overzicht dat ten dele inzicht verschaft. Het rapport schetst echter een te mooi beeld. Met behulp van de kwantitatieve analyse op performance indicatoren wordt een causale relatie verondersteld die in werkelijkheid niet zomaar kan worden aangenomen. Zo is bij de doelstelling 'succesvolle lobby op het gebied van goed bestuur ' niet duidelijk wat er onder succesvol wordt verstaan. Het wordt zo wel erg makkelijk om te zeggen: het is gelukt! In de resultaatketen is bovendien geen ruimte voor alle andere partijen die aan dezelfde doelstellingen werken. Er wordt dus een relatie verondersteld tussen de output van Nederland en het totale maatschappelijke effect. Doordat overheden op basis van kwantitatieve monitoring effecten claimen, ontstaat mogelijk een schijnwerkelijkheid die burgers en Kamerleden tevreden moet stellen en die de legitimatie zou moeten zijn voor toekomstige toekenning van middelen. Het rapport besteedt eveneens geen aandacht aan het samenspel van effecten of de mogelijk tegengestelde effecten als outcome van het handelen. In dit artikel wordt beargumenteerd dat op basis van de kwantitatieve resultaten alleen niet zomaar conclusies getrokken mogen worden over behaalde effecten onder meer omdat dat de kwantitatieve resultaten zoals die zijn voorgesteld weinig zeggen over de kwaliteit ervan. Bovendien komt naar voren dat de kwantitatieve verantwoording over de resultaten bij alle donorlanden uitnodigt tot interne attributie waar het om positieve maatschappelijke effecten gaat en uitnodigen tot strategisch gedrag. Tot slot is modelmatig weergegeven dat de verhouding tussen input van het donorland en de maatschappelijke effecten zoals in het rapport wordt voorgesteld veel te simplistisch is. ABSTRACT Citizens and politicians need information on the used resources for development aid and the reached goals. The result report by the Ministry of Foreign Affairs gives a nice overview that gives insight to a certain extent. However, the picture is painted too optimistic. Using the quantitative analysis based on performance indicators a causal relation is assumed that in reality may not exist. One of the issues is the limited objective quantifiability of the output. The goal "creating a successful lobby for good governance " doesn't specify what would be considered successful. This makes it very easy to say: we did it! The result chain doesn't show all other parties striving for the same goals. A relation is assumed between the Dutch output and the total changes in society. Because governments make claims based on quantitative monitoring alone, a false view on reality that should satisfy both citizens and politicians and that should be a legitimation for future investments, may arise. The report doesn't acknowledge the combination of effects or the possible counterproductive effects as outcome of the actions. This article argues that no conclusions may be drawn on realized effects based on quantitative information alone, among other reasons because the quantitative date as presented give no view of the achieved quality. Moreover the article shows that the quantitative way of accounting for the investment of resources with all donor countries invites strategic behavior and internal attribution as far as the positive results are concerned. A model was drawn to show that the relation between input from the donor country and societal effects as the proclaimed in the report are way too simplistic.
DOCUMENT
To be able to ‘survive’ in a more and more globalising world, students of universities and universities of applied sciences must attain international competencies, in this study defined as respectively general personal, social competencies, intercultural competencies, a command of foreign languages and international academic and professional competencies. International competencies can be attained in different ways by students: internally (via foreign teachers and/or students) and/or externally (via internships and/or exchanges). The external attainment of competencies is far more successful when students are well prepared and when they receive proper supervision, both during and after their stay abroad. If this is not the case, students often tend to develop at a personal, social and (inter)cultural level, but significantly less at an academic and professional level (Stronkhorst, 2005). These students are also often unable to recognize and express which knowledge and skills they attained during their stay abroad (Orahood et al., 2004; CERI, 2008; Deardorff, 2009). With the preceding information as a starting point, the Social Work degree programme of Windesheim University of Applied Sciences in Zwolle started the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ in the beginning of 2014. Students who participate firstly pass through a a six-week preparatory theoretical programma, followed by a three-month internship in Uganda or Vietnam. The minor concludes with a two-week postmortem programme. The practical component of the minor involves Eye4Africa, a Dutch internship supervision agency for internships in Uganda, Kenya and Vietnam. Eye4Africa arranges the internships, prepares the students for their stay abroad, both in the Netherlands and abroad, and then offers them support, coaching and intervision meetings. At the initiative of and in collaboration with Eye4Africa The Hague University of Applied Sciences carried out a qualitative study amongst eight female students of the Social Work degree programme of Windesheim University of Applied Sciences who followed the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ during the academic year 2014-2015. The following was key to the research conducted: the question of the extent to which preparation for the Social Work in Africa & Asia minor at Windesheim University of Applied Sciences and the supervision that the Eye4Africa internship agency offers fourth-year Social Work students during their internships in Uganda in the autumn of 2014 had a positive impact on the attainment and further development of international competencies. The results have shown that the students found it very easy to recognise and express the knowledge and skills they gained during their internships. Secondly, the students mentioned clear professional, intercultural and personal, social growth. No growth or development in relation to academic competencies was observed in this study. However, this is not unusual, as the students were doing internships. Academic competencies are particularly attained when studying abroad, while professional competencies are particularly attained during internships (Hoven & Walenkamp, 2013; 2015). The main conclusion of this study is that the preparation and the supervision by Windesheim University of Applied Sciences and Eye4Africa within the framework of the minor ‘Social Work in Africa & Asia’ has aided students with regard to growth and the (further) development of international competencies. Some important short comments are that a relatively small, very one-sided sample has been interviewed and that there was no control group.
DOCUMENT
De wereld verandert snel. Hoe moeten wij ons op de toekomst voorbereiden? Dat begint met een goed begrip van hoe de wereld feitelijk in elkaar zit, wat de drijvende krachten zijn, hoe machtspolitiek van de grote mogendheden op andere landen inwerkt en aan welke eisen van volkenrecht en politieke ethiek goed beleid hoort te voldoen. Ook de werking van de mondiale economie en van internationale organisaties als de VN, de NAVO en de EU is erg belangrijk. Dit studieboek geeft een inleiding in de leer van de internationale betrekkingen. Deskundigen leggen helder uit hoe de huidige politieke wereld is ontstaan, wat er op de agenda van het buitenlands beleid staat, en in welke richting de mondiale problematiek zich ontwikkelt. Wat is het risico op nieuwe oorlogen? Zou de Europese Unie uiteen kunnen vallen? Waarom is er ontwikkelingssamenwerking? Hoe op te treden tegen agressie en schendingen van het volkenrecht en de rechten van de mens? Hoe kunnen kleine, maar welvarende en moderne landen als Nederland en België zich staande houden en voor een veilige toekomst helpen zorgen? Horen we vooral het nationale belang te behartigen of moeten we ons als echte wereldburgers opstellen? Hoe is er opbouwende invloed uit te oefenen, als burger, kiezer, politicus, belangenbehartiger of activist voor goede doelen? Dat zijn relevante vragen die steeds opnieuw, kritisch nadenkend, moeten worden beantwoord om betere resultaten te boeken. Wereld in Beweging is een handreiking daarvoor. Dit is de 2de druk van deze publicatie. De 3de druk is in 2021 verschenen: https://www.boomdenhaag.nl/webshop/wereld-in-beweging-2
MULTIFILE
Ter gelegenheid van het 40 jarig jubileum van het Eindhovens Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking(COS)werd er eind november een studiemiddag gehouden in het Duurzaamheidscentrum ICSE te Eindhoven. Sprekers waren ir. Paulus Jansen (SP- tweedekamerlid) en prof. Arnold Heertje.
DOCUMENT
Hogeschool Van Hall Larenstein focust met onderwijs en praktijkgericht onderzoek op het realiseren van transities met betrekking tot landbouw, voedsel, water, klimaat en leefomgeving. De klimaat-, biodiversiteit- en wateropgaven in Nederland hebben onvoldoende voortgang, omdat we vastzitten in het bestaande landbouwsysteem. De kosten die zijn gekoppeld aan transformatie naar een eigentijds, volhoudbaar landbouwsysteem worden onterecht bij de boer neergelegd. We komen hierdoor niet in transitie.
DOCUMENT
Het internationale karakter van stad en regio Den Haag en het grote aantal tweetalige curricula maken het voor veel buitenlandse studenten aantrekkelijk om aan De Haagse Hogeschool te studeren. EP-Nuffic, het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs, is dan ook een belangrijke partner van de hogeschool. Het centrum initieerde begin 2009 het lectoraat Internationale Samenwerking. EP-Nuffic-directeur Freddy Weima is blij met de samenwerking. Toch ziet hij ook mogelijkheden voor intensivering.
DOCUMENT
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen De Haagse Hogeschool, bij leidinggevenden en docenten, een positieve houding en een breed draagvlak is voor internationalisering, en dat er een groot potentieel aanwezig is om internationale samenwerking nog sterker neer te zetten. Het doet vooral deugd dat zoveel leidinggevenden en docenten vinden dat De Haagse Hogeschool een rol te spelen heeft in ontwikkelingslanden, dat zij een idee hebben waarom zij dat moeten doen en ook een helder beeld hebben over de bijdrage die De Haagse Hogeschool kan leveren. De honderden docenten die de Engelse taal in voldoende mate (menen te ) beheersen, die voldoende interculturele competenties hebben, die kennis hebben van de internationale context van hun vakgebied, van buitenlandse onderwijssystemen en van de internationale arbeidsmarkt en die ervaring hebben met het werken in ontwikkelingslanden, maken dat de De Haagse Hogeschool een gezonde basis heeft om haar internationaal georiënteerde profiel en maatschappelijke betrokkenheid, vooral met de allerarmsten in de wereld, snel en ingrijpend vorm te geven.
DOCUMENT
De ontwikkelingen in de Arabische regio gaan momenteel erg snel, waardoor sommige informatie in dit rapport bij het lezen mogelijk al is achterhaald door de actualiteit. De AIV meent dat de politieke omwentelingen in de Arabische regio belangrijke kansen bieden voor een betere, meer op rechtsstaat en democratie gerichte omgang van westerse landen met autocratische regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten. Weliswaar nopen zwaarwegende geopolitieke belangen tot het onderhouden van diplomatieke betrekkingen met autocratische regimes, maar dialoog en (beperkte) samenwerking op regeringsniveau mogen niet ten koste gaan van de ondersteuning van hervormingsgezinden en het maatschappelijk middenveld in die landen. Teveel hebben westerse regeringen zich in het verleden geïdentificeerd met autoritaire regimes, op basis van de onjuist gebleken veronderstelling dat dergelijke regimes voor politieke stabiliteit zouden kunnen zorgen. Ook nu is er het gevaar dat het beleid van westerse landen wordt beheerst door een taxatie van de overlevingskansen van een autocratisch regime, los van de vraag wat in het belang is van respectering van de rechten van de mens en de democratische en sociaaleconomische aspiraties van de bevolking. De AIV is van oordeel dat de Nederlandse regering zich niet moet laten gijzelen door de angst dat radicale islamitische groeperingen een greep naar de macht doen. De kans daarop neemt eerder toe dan af door een politiek van – al dan niet heimelijke – steun aan regimes die blijvend vervreemd zijn geraakt van de legitieme eisen van de burgers in de Arabische samenlevingen. De AIV concludeert dat de recente ontwikkelingen in Tunesië, Egypte en andere Arabische landen het belang onderstrepen van een gerichte versterking van het maatschappelijk middenveld (politieke partijen, maatschappelijke organisaties en vakbonden). De opbouw van een krachtig maatschappelijk middenveld vergt een lange adem, maar sorteert uiteindelijk het meeste effect bij het bevorderen van vrijheid, gerechtigheid en democratie. De AIV merkt op dat zowel Nederland als de EU reeds beschikken over passende beleidsinstrumenten ter versterking van de civil society. Echter, vooral de EU heeft in het recente verleden verzuimd de instrumenten uit het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) op de juiste wijze toe te passen. Zo heeft de Unie in de politieke dialoog met zuidelijke buurstaten onvoldoende nadruk gelegd op de onvolkomenheden (of zelfs afwezigheid) van de rechtsstaat en de ontwikkeling van een onafhankelijke particuliere sector die gevrijwaard is van politieke beïnvloeding. De opkomst van hervormingsbewegingen in verschillende Arabische landen verschaft de EU nieuwe kansen. Nederland beschikt met het Mensenrechtenfonds en het Fonds Ontwikkeling Pluriformiteit en Participatie in islamitische landen over passende bilaterale hulpinstrumenten waarmee een stem gegeven kan worden aan maatschappelijke organisaties die het huidige transitieproces in de Arabische regio kunnen dragen. De AIV meent echter dat investeringen in additionele expertise en analysecapaciteit noodzakelijk zijn om de regering goed te kunnen adviseren over mogelijke Nederlandse bijdragen aan versterking van de civil society in de Arabische regio. Voldoende analysecapaciteit op ambassades in de regio en nauwere samenwerking van de regering met (Nederlandse) NGO’s, instellingen voor capaciteitsopbouw van politieke partijen en de vakbeweging zijn het meest doelmatig om in deze behoefte aan expertise en analysecapaciteit te voorzien [tot besluit - conclusie van een rapport uitgebracht door commissie onder voorzitterschap van F. Korthals Altes]
DOCUMENT
The abstract concerns research work being conducted now about how a European university's (Hanze University of Applied Sciences, Groningen, The Netherlands) engagement activities with local communities in Mombasa area, Kenya. The paper will concentrate on the challenges and opportunities for such an engagement and the search for a possible model that may be suitable for this type of engagement.
DOCUMENT