Eén op de zes basisschoolkinderen wordt wel eens gepest. Dat zijn gemiddeld vier leerlingen per klas. Pesten kan, zeker als het langer duurt, niet alleen negatieve gevolgen hebben voor het leven van het kind dat gepest wordt, maar ook voor het kind dat pest en de andere kinderen in de klas. Om pesten te voorkomen is elke school verplicht beleid op sociale veiligheid te voeren. Veel scholen maken daartoe gebruik van een programma voor het versterken van de sociale veiligheid (zoals KiVa en PRIMA). Hoewel in veel programma's er aandacht is voor het informeren en betrekken van ouders bij het voorkomen van pesten, is het opvallend dat in de meeste programma's samenwerking met ouders niet of nauwelijks aan bod komt als er sprake is van een pestsituatie. Terwijl onderzoek uit het buitenland laat zien dat de aanpak van pesten effectiever is als leerkrachten en ouders samenwerken en dat programma's voor het versterken van sociale veiligheid met oudercomponenten effectiever zijn in het terugdringen van pesten dan programma's zonder samenwerking met ouders.Deze handreiking biedt leerkrachten praktische handvatten om samen met ouders pesten te voorkomen, te herkennen en aan te pakken. De handreiking is daarmee een aanvulling op de programma's om pesten samen met leerlingen in de klas te stoppen.
Het boek geeft waar mogelijk antwoord op vragen die de scheiding van hun ouders kan oproepen bij kinderen en jongeren. Er komen jongeren aan het woord die vertellen over hun eigen ervaringen.
De gemeente Utrecht is sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 verantwoordelijk voor alle hulp en ondersteuning aan de Utrechtse jeugd. Het doel hiervan is een inhoudelijke vernieuwing van de jeugdhulp. Een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Utrecht is daarbij ‘normaliseren en uitgaan van de mogelijkheden’. In de praktijk bleek het begrip normaliseren echter complex te zijn, en niet iedereen had er eenzelfde beeld bij. Daarnaast heeft het woord soms een negatieve lading, bijvoorbeeld als het mensen doet denken aan problemen niet serieus nemen. Dit bemoeilijkte het gesprek over normaliseren en wat daarvoor nodig en gewenst is. In de Kenniswerkplaats Jeugd Utrecht Stad (KJUS) werken mensen vanuit allerlei verschillende perspectieven, zoals jongeren, ouders, professionals die met jongeren werken, beleidsmedewerkers, onderzoekers en opleidingsprofessionals, samen om zorg en ondersteuning voor jongeren en gezinnen in de stad Utrecht te verbeteren. De kern hierbij is dat gebruik wordt gemaakt van verschillende kennisbronnen: kennis vanuit onderzoek, professionele kennis en ervaringskennis. De gemeente Utrecht heeft daarom de KJUS gevraagd om samen met betrokkenen vanuit verschillende perspectieven de belangrijkste aspecten van normaliseren in kaart te brengen.
In tijden van toenemende culturele diversiteit en arbeidsonzekerheid hebben jongeren in Nederlandse en Duitse stadswijken grote behoefte aan richting met betrekking tot hun toekomstige leven. Ouders en leraren lijken zelf vaak te worden overweldigd door de snel veranderende wereld waarin ze leven. Naast deze veranderingen neemt het gebruik van sociale media sterk toe, waardoor de al bestaande generatiekloof nog groter wordt. Deze ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor de levensloopperspectieven van jongeren en leiden er vaak toe dat ze meer dan ooit richting zoeken bij hun leeftijdgenoten. In plaats van dit te zien als een problematische situatie, is dit project erop gericht de netwerken van jongeren te gebruiken als bron voor verbetering van de stadswijken. Het basisidee is jonge adolescenten (in de leeftijd van 12-14 jaar) te empoweren via bepaalde leeftijdgenoten die al gerespecteerd, verantwoordelijk en stabiel in het leven staan. Deze ‘homies’ (vier Nederlandse en vier Duitse jongeren) worden getraind en begeleid door experts op het gebied van oplossingsgericht denken en inspirerende communicatie. Daarna gaan de homies aan de slag in hun eigen wijk, waar ze drie maanden actief zullen zijn. De meeste communicatie met hun leeftijdgenoten zal verlopen via mobiele communicatie en sociale medianetwerken. In het begeleidende onderzoek wordt een analyse gemaakt van de leefsituatie van jongeren in de geselecteerde wijken voor en na de tussenkomst van de homies. De homies houden zelf een (mobiel) dagboek bij dat inzicht zal bieden in hoe zij zelf de veranderingen bij de jongeren in hun wijk zien.
De alliantie tussen professionals en cliënten in de jeugdzorg is een krachtige algemeen werkzame factor in de hulp aan kinderen en ouders met opvoedproblemen. De alliantie tussen professionals en cliënten bestaat uit de persoonlijke klik, overeenstemming over de doelen waaraan gewerkt wordt en de wijze waarop er samengewerkt wordt aan die doelen. Een positieve alliantie in een vroeg stadium van het hulpverleningstraject is een betrouwbare voorspeller van een positieve uitkomst. Het vroegtijdig zicht krijgen op de kwaliteit van de alliantie geeft de mogelijkheid om breuken en deuken in beeld te brengen en vroegtijdig bespreekbaar te maken en te herstellen. Het ritueel om de alliantie bespreekbaar te maken wordt in de praktijk nog weinig gestalte gegeven. Het vergt van professionals een scherp observatievermogen, goede reflectievaardigheden en de nodige creativiteit om het ritueel in het primair proces te passen. Met de te ontwikkelen experimentele leerlijn waar deze aanvraag op ingaat willen werkveldpartners inzetten op het aanleren van deze vaardigheden.
Eind 2022 woonden in Nederland 17.652 kinderen in een pleeggezin. Van alle pleegzorgplaatsingen betrof 46% een plaatsing in het eigen netwerk van het pleegkind, dat meestal de eigen familie is. Bij deze familieplaatsingen hebben kinderen vaker met loyaliteitsconflicten te maken vanwege complexe familierelaties dan bij plaatsingen buiten hun familie(netwerk). Familiebanden blijken een bijzondere kracht en veerkracht in familieplaatsingen: ‘Eigen bloed is het waard om voor te vechten’ (pleegzorgwerker, Van de Koot et al., 2023). Hoewel familiepleegzorg een veelbelovende vorm van pleegzorg is qua stabiliteit en vertrouwdheid voor het kind, zorgen de intergenerationele familiebanden voor meer conflicten, hoogoplopende emoties en specifieke spanningen. Hierdoor stellen familieplaatsingen de betrokken pleegzorgwerkers vaak voor uitdagingen. Vaak verblijft het kind al in het (familie)pleeggezin voordat de pleegzorgwerker betrokken raakt en kunnen er zorgen bestaan over de veiligheid van het kind. Familieplaatsing in pleegzorg vraagt daarom van pleegzorgwerkers bijzondere kennis en vaardigheden over: 1) het begeleiden van de plaatsing van het pleegkind, en 2) het begeleiden van de familierelaties. Daarover is enerzijds meer onderzoek nodig in de sterke punten en belemmeringen van familiepleegzorg, alsmede de behoeften van pleegkinderen, hun ouders en pleegouders. Anderzijds is het van belang inzicht te krijgen in de vaardigheden, hulpmiddelen en werkvormen die pleegzorgwerkers nodig hebben om deze specifieke vorm van pleegzorg te begeleiden, zodat familieplaatsingen duurzaam en stabiel blijven en/of worden. Dit onderzoek beoogt antwoord te geven op de volgende vraag ‘Hoe kunnen pleegzorgwerkers het pleegkind en zijn pleegouders, ouders en mogelijke andere familieleden gedurende familieplaatsingen zo begeleiden dat de relaties rondom het pleegkind van dusdanige aard zijn dat de loyaliteit van het kind naar alle voor hem belangrijke familieleden mag uitgaan?’. Het consortium beoogt dat potentieel veelbelovende plaatsingen voor kinderen minder vaak in breakdown eindigen, maar dat het kind relationele stabiliteit en welzijn ervaart.