Kijkend naar de ontwikkelingen in de medische en farmaceutische zorg, concludeer ik dat het belang van innovaties niet altijd in overeenstemming is met de snelheid waarmee die innovaties hun plek krijgen in het standaardhandelingsarsenaal van zorgverleners. Veranderingen in de zorg gaan vaak langzaam en doorbraken worden slecht herkend. De vraag is hoe dit komt. Er blijken vele factoren van invloed op het mogelijke succes van een innovatie. Van groot belang is het inzicht dat innoveren meer is dan iets bedenken en dan maar aannemen dat het wel zal worden opgepikt door de (potentiële) doelgroep. Het aan de man brengen (‘dissemineren’) van de innovatie is mede bepalend voor een succesvolle implementatie. In de farmaceutische zorg is voor deze overbruggingsfunctie een belangrijke rol weggelegd voor de farmakundige. Mijn lectoraat, dat is gekoppeld aan de opleiding Farmakunde, zal zich bezighouden met het onderzoek naar het proces om farmaceutische innovaties te dissemineren. In deze openbare les licht ik de context en consequenties van dit onderzoeksthema nader toe. Ik begin met een uitleg van de farmakundige en diens toegevoegde waarde in het werkveld (hoofdstuk 1), en vervolg met een korte beschrijving van recente veranderingen binnen de zorg (hoofdstuk 2). In het begeleiden van die veranderingen ligt een belangrijke meerwaarde van de farmakundige, en de missie van dit lectoraat. Daarna (hoofdstuk 3) beschouwen we het innoveren in de (farmaceutische) gezondheidszorg in meer detail. Hoofdstuk 4 geeft diverse handvatten voor het kiezen van de juiste interventies om de afstand tussen de innovator en de toekomstige gebruiker te overbruggen en zodoende de toegang voor de gebruiker tot de innovatie te verbeteren. De keuze van de onderzoekslijnen van mijn lectoraat, zoals in hoofdstuk 5 beschreven, is daarvan afgeleid
DOCUMENT
Dit artikel gaat in op het ontwikkelen van een beoordelingsprocedure voor het afstudeeronderzoek bij de hbo-opleiding Huidtherapie. Het team van deze opleiding heeft een beoordelingsprocedure en rubrics ontwikkeld die zowel voor summatieve als voor formatieve toetsing gebruikt kunnen worden. Alle docenten van het team die betrokken zijn bij de beoordeling van het afstudeerrapport, stemmen twee keer per jaar met elkaar af, door hetzelfde afstudeerrapport te beoordelen en te bespreken. Juist het bespreken lijkt goed te werken en te leiden tot meer overeenstemming tussen beoordelaars.
DOCUMENT
Samenvatting Achtergrond : Kinderen en adolescenten in de geestelijke gezondheidszorg hebben vaak een andere opvatting van hun zorgbehoeften en de behandeling die nodig is dan hun zorgverlener. Omdat een dergelijk verschil tussen jonge patiënten en zorgverleners therapietrouw in de weg kan staan en een nadelig effect kan hebben op de behandelresultaten, is het belangrijk om te begrijpen welke factoren hiermee samenhangen. Daarom zijn de factoren onderzocht die samenhangen met verschillen tussen patiënt en zorgverlener over zorgbehoeften op verschillende functioneringsgebieden. Methoden : Een transversaal onderzoek met 244 kinderen/adolescenten van 6-18 jaar die samen met hun zorgverlener deelnemen aan behandeling in een gespecialiseerd centrum voor geestelijke gezondheidszorg. Uit een eerder onderzoek van deze onderzoeksgroep bleek dat het verschil tussen patiënt en zorgverlener het grootst is bij drie zorgbehoeften volgens CANSAS: ‘geestelijke gezondheidsproblemen’, ‘informatie over diagnose en/of behandeling’ en ‘vrienden maken en/of behouden’. Daarom hebben we univariabele en multivariabele statistiek gebruikt om de factoren te onderzoeken die samenhangen met het verschil op het gebied van deze drie zorgbehoeften. Resultaten : Verschillen tussen patiënt en zorgverlener op de drie onderdelen van CANSAS hingen samen met de factoren ouder, kind en gezin/sociale omgeving. In elk van de drie uiteindelijke multivariabele modellen waren drie variabelen significant: op zichzelf gericht gevaarlijk gedrag (kindniveau); ernst van psychiatrische problemen van de ouder (ouderniveau); en opgroeien in een eenoudergezin (niveau gezin/sociale omgeving). Conclusies : Voor het geven van de effectiefste behandeling en het voorkomen van uitval, is het belangrijk om tijdens de diagnostische beoordeling en behandelplanning aandacht te hebben voor de zorgbehoeften van de patiënt op alle drie de niveaus: kind, ouder en gezin/sociale omgeving.
DOCUMENT
Het Studieloopbaanbegeleidingsinstrument Master Ecologische Pedagogiek (SLB-MEP) is een web-based zelfassessment voor (potentiële) studenten, dat de mate van overeenstemming tussen opleidingswaarden en studentvoorkeuren inventariseert. Het instrument biedt de mogelijkheid om de keuzeprocessen van studenten en de studieloopbaanbegeleiding op afstand te ondersteunen. Dit kan daarom ook voor initiële lerarenopleidingen van belang zijn. Het ontwikkelproces combineerde een gecontextualiseerde, kwalitatieve benadering met een kwantitatieve validatiestudie 1. Het bleek dat de betrouwbaarheid en validiteit voldoende zijn. Tevens zijn de gebruikerservaringen positief.
DOCUMENT
Doelstellingen Het bewust maken van de praktijkkennis van de ervaren docenten, om inzicht te krijgen in VMBO-specifieke competenties. Het uitwisselen van de benoemde competenties tussen de teams binnen een school en in een volgende fase tussen de scholen om tot overeenstemming te komen. Het ontwerpen van een kader voor het begeleiden en professionaliseren vanuit VMBO-specifieke competenties. De implementatie van dit kader in het Instituut Archimedes. Algemene vraagstelling Is er een VMBO-specifieke didactiek en pedagogiek en kun je deze zichtbaar en benoembaar maken? Zijn daarvan VMBO-specifieke begeleidingsvaardigheden af te leiden?
DOCUMENT
RationaleBij bio-elektrische impedantieanalyse (BIA)-metingen wordt doorgaans een paar elektroden dorsaal op de rechterhand geplaatst (positie A) en een paar op de voet. Bij patiënten met kwetsbare huid, littekens of wonden is deze dorsale handplaatsing niet altijd mogelijk. Deze studie vergelijkt de overeenstemming van BIA-metingen bij zeven alternatieve plaatsingen met positie A.MethodeBIA-metingen werden uitgevoerd met de Bodystat-500 met behulp van acht combinaties van handelektroden: op de dorsale zijde van de hand (positie A) of dorsale zijde hand-onderarm (positie B en C); op de palmaire zijde van de hand (positie D) of palmaire zijde hand-onderarm (positie E en F) of gemengd palmair-dorsale zijde van de hand (positie G en H). ICC's werden gebruikt om alle uitkomsten te vergelijken met positie A. Veranderingen in vetmassa ∆FM, vetvrije massa ∆FFM en appendiculaire skeletspiermassa ∆ASMM werden berekend met behulp van de formule van Kyle.ResultatenZeventig gezonde Kaukasische deelnemers werden gemeten: mediane leeftijd 22 jaar, IQR 21-23; gemiddelde BMI 22,8 ± 2,5 kg/m². Elektrodeposities D, G en H toonden een ICC van 0,99-1,00 voor ∆FM, ∆FFM en ∆ASMM, met minimale veranderingen in ∆FFM en ∆FM: 0,1–0,4 kg ± 0,3 kg en ∆ASMM: 0,0–0,2 kg ± 0,2 kg. Metingen op positie B, C, E en F toonden significante en klinisch relevante verschillen met ∆FM en ∆FFM: 3,8–4,0 kg ± 1,1 kg en ∆ASMM: 2,0–2,1 kg ± 0,6 kg, met ICC's van 0,96-0,97.ConclusieAls alternatief voor de typische elektrodeplaatsing op de dorsale zijde van de hand toont deze studie aan dat drie alternatieve plaatsingen uitstekende overeenstemming geven met slechts minimale veranderingen in FFM, FM en ASMM. In de praktijk dient het plaatsen van elektroden op meer proximale posities op de onderarm te worden vermeden. Alternatief bevelen we een gemengde of palmaire elektrodeplaatsing op de hand aan.
DOCUMENT
Het schatten van het tijdstip van overlijden is een van de taken van een forensisch arts. De mate van ontbinding, het proces van verval van het lichaam, is een van de methoden die wordt gebruikt om het tijdstip van overlijden te bepalen. Het is echter onbekend hoe betrouwbaar deze methode is. Om dit te toetsen zijn vijftien casussen geselecteerd uit in totaal 1534 lijkschouwingen op basis van vooropgestelde criteria. Deze vijftien casussen zijn voorgelegd aan tien ervaren forensisch artsen met de vraag om het postmortale interval te schatten. Dit onderzoek toont aan dat er weinig overeenstemming is tussen de forensisch artsen. Het gebruik van ontbinding alleen om het tijdstip van overlijden te bepalen wordt daarom ontraden.
DOCUMENT
PowerPointpresentatie met instructievideo's en meeleesdilemma's behorende bij het bordspel 'Om Tafel'. Dit bordspel is voortgekomen uit een project waarin Hogeschool van Hall Larenstein samenwerkt met Hogeschool Utrecht, Hogeschool Windesheim, NHL Stenden en gamebedrijf 8D Games uit Leeuwarden. Tijdens het spel komen er 8 dilemma's voorbij, waarover je met elkaar overeenstemming moet bereiken. De deelnemers spelen verschillende rollen met daarbij verschillende belangen. De bedoeling is dat je beter inzicht krijgt in elkaars beweegredenen. Het bordspel is beschikbaar in verschillende varianten en is geschikt voor onderwijs en de beroepspraktijk.
DOCUMENT
Als accountant heb ik ervaren dat veel kleine Stichtingen en Verenigingen jaarrekeningen opstellen die niet deugen. Ze voldoen niet aan de wettelijke voorschriften en richtlijnen titel 9 Boek 2 BW en richtlijn 640. In dit artikel wordt ingegaan op die ondeugdelijkheden: wat wordt niet goed verwerkt op de Balans, wat niet op de Staat van Baten en Lasten en hoe zou het wel moeten? Allereerst wordt beschreven wat er is te verwachten op een Balans en op een Staat van Baten en Lasten. Vervolgens wordt aan de hand van een voorbeeld beschreven hoe volgens drie verschillende methodes een subsidie kan worden verwerkt in de jaarrekening. Uitgelegd zal worden welke van deze methodes in overeenstemming is met de voorschriften.
DOCUMENT
Deze studie gaat over de vraag wat dit gedwongen kader betekent voor de onderlinge samenwerking tussen reclasseringscliënten en reclasseringswerkers. De onderlinge doelgerichte samenwerking tussen cliënten en reclasseringswerkers wordt hier aangeduid met de term ‘werkalliantie’. Bij hulp en begeleiding in vrijwillig kader is er onder onderzoekers algemene overeenstemming over de kenmerken en het belang van een goede kwaliteit werkalliantie voor het bereiken van de gezamenlijke doelen. Bij bemoeienis in het gedwongen kader, zoals reclasseringstoezicht, is dit nog veel minder duidelijk. Is er sprake van specifieke kenmerken van de werkalliantie in gedwongen kader? En zo ja, welke zijn dat? En wat is het belang van deze kenmerken voor het verloop en de afronding van het reclasseringscontact? Dat zijn de leidende vragen bij dit onderzoek.
DOCUMENT