In het gedragingenlijstonderzoek wordt een methodiek ontwikkeld, waarin overtuigingen en beleving van de leraar omtrent zijn eigen beroepsidentiteit en de manier waarop hij vorm geeft aan interacties met de leerling systematisch aan de orde komen. Daarbij wordt recht gedaan aan de competentie en professionaliteit van de leraar, wanneer dat niet alleen gebeurt vanuit handelingsverlegenheid over een problematische leerling, maar vanuit ervaren competentie. Dit katern vormt een tweede tussenrapportage betreffende het onderzoek. Een eerste rapportage werd gepresenteerd op het ECER congres in 2004 (Van Doorn, Everaert, 2004)
interne publicatie; CD-ROM Professional in Beeld, aanbod aan scholenveld
Dit artikel bespreekt de relatie tussen organisatiecultuur en performance management. De auteurs stellen dat gedrag niet op zichzelf staat, maar wordt gevormd door onderliggende waarden en overtuigingen. Om performance management in de praktijk succesvol te laten zijn, moet het worden opgenomen in de organisatiecultuur. Onderzoek van De Waal (2003) laat zien dat de vier gedragsaspecten; verantwoordelijkheid, managementstijl, actiegerichtheid en communicatie van belang zijn voor goed performance management. Ten slotte wordt in het artikel nader onderzoek aangekondigd naar de cultuurelementen in het Cultuur-arenamodel van Straathof (2009) die van invloed zijn op het invoeren en toepassen van performance management.
Grote steden staan de komende decennia voor enorme uitdagingen om ruimtelijke herstructurering en versterking van sociaaleconomische posities van bepaalde wijken, te combineren met leefbaarheids-, duurzaamheids-, en mobiliteitsambities. Dit zijn vraagstukken waar bij uitstek verschillende fysieke, sociale, economische en bestuurlijke professionals moeten samenwerken. Dit onderzoek richt zicht op boundary spanners, professionals die een sleutelrol spelen in het verbinden van domeinoverstijgende vraagstukken. Met de toename en complexiteit van maatschappelijke vragen in het grootstedelijke domein groeit ook de behoefte aan en het belang van boundary spanners in het realiseren van effectieve samenwerking. Kennis over de effectiviteit van hun werkpraktijken blijft echter achter. Gezien de urgentie van grootstedelijke vraagstukken, is het van groot belang deze kennis te ontwikkelen. De (grootstedelijke) professionals die in de rol van boundary spanner vervullen of die rol ambiëren vragen zich dan ook af: Hoe krijg ik zicht op mijn eigen boundary spanner praktijk als individu of binnen een team werken, welke mogelijke verbeteringen zijn er in ons handelen en wat daarvan is overdraagbaar naar andere professionals en andere situaties? Door deze praktijkvraag te combineren met theoretische kennis vanuit bestuurskunde en verandermanagement, geeft dit onderzoek antwoord op de overkoepelende onderzoeksvraag: Wat zijn de kenmerken van de werkpraktijken waarin (grootstedelijke) professionals, die we kunnen typeren als of boundary spanners, de grenzen tussen domeinen bij grootstedelijke vraagstukken weten te overbruggen? Het onderzoek is een co-creatie van stedelijke professionals in teams van vijf praktijkcases: het programma Haven-Stad (Amsterdam); de regiodeal Den Haag Zuidwest; het project Cruciale Mijl (Amsterdam); Combiwel buurtwerk (Amsterdam) en het team gebiedsadviseurs (Amsterdam), met onderzoekers van de Centres of Expertise van de Hogeschool van Amsterdam en de Haagse Hogeschool. Dit onderzoek expliciteert de werkregels die boundary spanners in staat stelt om domeinoverstijgend te werken en levert op die manier een wezenlijke bijdrage aan het realiseren van deze grootstedelijke vraagstukken.
Bijna iedereen heeft een account op Facebook, LinkedIn, Twitter, Instagram of een ander sociaal platform. Via deze kanalen worden gigantische hoeveelheden data uitgewisseld. Algoritmes helpen ons een weg te vinden in al die informatie door interessante berichten hoog op onze tijdslijn te plaatsen. Daarbij houden algoritmes onder andere rekening met onze interesses, de inhoud en afzender van een bericht. Algoritmes bepalen dus in sterke mate welke informatie we te zien krijgen. De kans is groot dat we hierdoor terechtkomen in een filterbubbel: doordat we voortdurend informatie zien die overeenkomt met onze interesses en overtuigingen komen we niet of nauwelijks meer in contact met andere visies. Dit geeft een sterk vertekend beeld van de werkelijkheid. Veel gebruikers van sociale media, zowel particulier als beroepsmatig, zijn zich niet bewust van deze grote invloed van algoritmes in sociale media, laat staan dat ze inzicht hebben in de werking ervan. Dit plaatst professionals die gebruik maken van sociale media en wél kennis hebben over de impact van algoritmes soms voor lastige, ethische vraagstukken. Is het oké om als (MKB) bedrijf gebruik te maken van platformen die filterbubbels creëren? Zijn er alternatieven voor de bestaande platformen? Mogen die ten koste gaan van de winstgevendheid van een bedrijf? In hoeverre dragen (MKB) bedrijven en professionals verantwoordelijkheid voor het tegengaan van filterbubbels? In dit project worden professionals, onderzoekers en studenten op het gebied van Communicatie, Media- en Informatietechnologie (CMI) in drie workshops samengebracht en uitgedaagd om bovenstaande vragen te onderzoeken en er antwoorden op te formuleren. De workshops vormen hiermee een verkenning naar de rol van bedrijven in het scheppen en tegengaan van filterbubbels. Daarnaast dragen de bijeenkomsten bij aan netwerkvorming tussen bedrijven en andere instellingen met een interesse op dit gebied.
Hoe verschillen baby’s van elkaar in hun grof motorische ontwikkeling? En welke omgevingsfactoren, zoals opleidingsniveau van de moeder, kunnen deze variatie verklaren? Onderzoek hiernaar levert inzichten voor het onderwijs en kinderfysiotherapeuten.Doel Met dit GODIVA-project willen we antwoord vinden op de volgende vraag: Welke, longitudinaal gemeten (iedere 2 maanden), grof motorische ontwikkelingstrajecten van gezonde Nederlandse jonge kinderen zijn te onderscheiden? Hierbij kijken we naar snelheid en volgorde van ontwikkeling. Daarnaast onderzoeken we welke omgevingsfactoren deze variatie (deels) kunnen verklaren. We hebben drie doelstellingen: Voor de praktijk: een videomethode ontwikkelen voor het testen en volgen van de grof motorische ontwikkelingen bij baby’s. Voor de praktijk: meer inzicht krijgen in de natuurlijke variatie in de grof motorische ontwikkeling tussen baby's. Deze kennis moet de kinderfysiotherapeut in de praktijk ondersteunen bij het klinisch redeneren. Voor het onderwijs: een beelddatabank opzetten met filmbeelden die de variatie in motorische ontwikkeling van baby’s laten zien. Deze databank kan worden ingezet bij het opleiden van studenten (kinder-)fysiotherapie en het betrouwbaar leren afnemen van de AIMS. De Alberta Infant Motor Scale (AIMS) is een methode die de grof motorische ontwikkeling meet vanaf geboorte tot het onafhankelijke lopen van een kind. Resultaten Dit onderzoek loopt nog. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. Looptijd 01 januari 2016 - 01 september 2021 Aanpak De home video methode is ontwikkeld en getest. Op de projectsite is het instructiemateriaal in het Nederlands en Engels te vinden. Met behulp van de videomethode is de grof motorische ontwikkeling van ruim 100 baby's uit heel Nederland een jaar lang gevolgd. Daarbij hebben ouders een aantal vragenlijsten ingevuld, onder andere over hun ideeën en overtuigingen over de motorische ontwikkeling. In 2020-2021 beschrijven we de resultaten van deze studie.