The four previous articles in this series addressed the myths and facts surrounding lipoedema. We have shown that there is no scientific evidence at all for the key statements made about lipoedema-which are published time and time again. The main result of this misunderstanding of lipoedema is a therapeutic concept that misses the mark. The patient's real problems are overlooked. The national and especially the international response to the series, which can be read in both German and English, has been immense and has exceeded all our expectations. The numerous reactions to our articles make it clear that in other countries, too, the fallacies regarding lipoedema have led to an increasing discrepancy between the experience of healthcare workers and the perspective of patients and self-help groups, based on misinformation mostly generated by the medical profession. Parts 1 to 4 in this series of articles on the myths surrounding lipoedema have made it clear that we have to radically change the view of lipoedema that has been held for decades. Changing our perspective means getting away from the idea of oedema in lipoedema- A nd hence away from the dogma that decongestion is absolutely necessary- A nd towards the actual problems faced by our patients with lipoedema. Such a paradigm shift in a disease that has been described in the same way for decades cannot be left to individuals but must be put on a much broader footing. For this reason, the lead author of this series of articles invited renowned lipoedema experts from various European countries to discussions on the subject. Experts from seven different countries took part in the two European Lipoedema Forums, with the goal of establishing a consensus. The consensus reflects the experts' shared view on the disease, having scrutinized the available literature, and having taken into account the many years of clinical practice with this particular patient group. Appropriate to the clinical complexity of lipoedema, participants from different specialties provided an interdisciplinary approach. Nearly all of the participants in the European Lipoedema Forum had already published work on lipoedema, had been involved in drawing up their national lipoedema guidelines, or were on the executive board of their respective specialty society. In this fifth and final part of our series on lipoedema, we will summarise the relevant findings of this consensus, emphasising the treatment of lipoedema as we now recommend it. As the next step, the actual consensus paper European Best Practice of Lipoedema will be issued as an international publication. Instead of looking at the treatment of oedema, the consensus paper will focus on treatment of the soft tissue pain, as well as the psychological vulnerability of patients with lipoedema. The relationship between pain perception and the patient's mental health is recognised and dealt with specifically. The consensus also addresses the problem of self-acceptance, and this plays a prominent role in the new therapeutic concept. The treatment of obesity provides a further pillar of treatment. Obesity is recognised as being the most common comorbid condition by far and an important trigger of lipoedema. Bariatric surgery should therefore also be considered for patients with lipoedema who are morbidly obese. The expert group upgraded the importance of compression therapy and appropriate physical activity, as the demonstrated anti-inflammatory effects directly improve the patients' symptoms. Patients will be provided with tools for personalised self-management in order to sustain sucessful treatment. Should conservative therapy fail to improve the symptoms, liposuction may be considered in strictly defined circumstances. The change in the view of lipoedema that we describe here brings the patients' actual symptoms to the forefront. This approach allows us to focus on more comprehensive treatment that is not only more effective but also more sustainable than focusing on the removal of non-existent oedema.
DOCUMENT
Sportverenigingen in Nederland dragen bij aan een gezonde leefstijl, sociale cohesie en inclusieve sportdeelname. Ondanks dat de sportparticipatie toeneemt, hebben de clubs het moeilijk om hun ledental op peil te houden. Diverse ontwikkelingen spelen daarbij een rol. De focus van het onderzoek in dit proefschrift richt zich op twee maatschappelijke ontwikkelingen, ‘individualisering’ en ‘digitalisering’. In zeven studies wordt antwoord gegeven op twee onderzoeksvragen: 1) hoe het clubgevoel van leden van sportvereniging kan worden geconceptualiseerd in termen van definitie, voorspellers en opbrengsten en 2) hoe sociaalnetwerksites van sportverenigingen kunnen bijdragen het ontwikkelen van het clubgevoel van leden? Die studies vormen samen een multimethode onderzoek. Resultaten laten zien dat clubgevoel verwijst naar de gevoelsband van leden met hun club op basis van participatie, relevantie en de sociale wereld van de club. Clubgevoel hangt samen met bindingsaspecten zoals de intentie om je in te zetten voor de club en te blijven. Sociaalnetwerksites van sportverenigingen kunnen helpen om dit clubgevoel te ontwikkelen, bij voorkeur door de kanalen in te zetten voor informatie en interactie over de club, de sport en de leden. De online kanalen vormen samen de virtuele community van de vereniging die, afhankelijk van de aanpak door de club en de leden, verschillende verschijningvormen kan hebben. Met hun virtuele community bieden sportverenigingen, naast de accommodatie, ook een ónline ontmoetingsplek voor sport en andere activiteiten waarmee ze het clubgevoel onder hun leden kunnen bevorderen. Met dit proefschrift geeft Nanny Kuijsters inzichten voor de ontwikkeling van virtuele community’s voor verenigingen, professionals en geïnteresseerden in de georganiseerde sport.
DOCUMENT
In deze publicatie onderzoeken we hoe sociaal werkers zelf aankijken tegen eco-sociaal werk en de rol die zij in de klimaatcrisis en ecologische crisis zouden kunnen innemen. Zien zij het belang van in van eco-sociaal werk? Welke mogelijkheden zien zij en welke belemmeringen ervaren zij? In hoeverre zijn zij persoonlijk betrokken bij klimaatveranderingen, hoe vertalen zij deze betrokkenheid agogisch in hun werk en hoe zetten zij zich in voor het verduurzamen van hun organisatie? Welke ideeën hebben zij bij eco-sociaal werk en hoe vertalen zij dat in hun handelen? Het antwoord op deze vragen geeft weer waar sociaal werkers naartoe willen, hoever we staan en wat nodig is om een stap verder te zetten in de richting van eco-sociaal werk. Deze vragen vormen het startpunt voor dit onderzoek.
DOCUMENT
On the internet we see a continuously growing generation of web applications enabling anyone to create and publish online content in a simple way, to link content and to share it with others: wellknown instances include MySpace, Facebook, YouTube, Flickr, Wikipedia and Google Earth. The internet has become a social software platform sailing under the Web 2.0 flag, creating revolutionary changes along the way: the individual, the end-user, comes first and can benefit optimally from an environment which has the following keywords: radically user-oriented, decentralized, collective and massive. ‘An environment in which each participant not only listens, but can also make his own voice heard’: the Social Web. This document describes a brief exploration of this Social Web and intends to gain insight in possible fundamental changes this phenomenon is causing or might cause in our society. Particular attention will be paid to the impact of the Social Web on learning and education. For how do two apparently contrary developments touch and overlap? On the one side we have the rapid growth of technologies bringing individuals together to communicate, collaborate, have fun and acquire knowledge (social software). And on the other hand we have the just conviction within the world of education that young people should not only acquire knowledge and information, but should also have all kinds of skills and experience in order to meet social and technological changes deliberately, and prepare for a life long of learning.
DOCUMENT
Het lectoraat Curriculumvraagstukken beoogt kennis te leveren waar de praktijk iets mee kan. Opbrengsten van onderwijskundig ontwerponderzoek vinden echter vaak maar moeizaam hun weg naar de praktijk. Lector Elwin Savelsbergh laat zien waar het schuurt en zoekt mogelijkheden voor verbetering.
DOCUMENT
Inhoud van dit nummer ‐ Verkorte versie Openbare les Maarten van der Linde: Op zoek naar vergeten Eropaf! pioniers ‐ Co‐referaat door Llewellyn Bogaers: Duurzame waarden. Pleidooi voor historische analyse van sociaal werk ‐ Co‐referaat door Jos van der Lans: Historical Based Principles ‐ Bezoekers aan de Canon Sociaal Werk, januari‐november 2011
DOCUMENT
In september 2009 startten zes regionale Wmo-werkplaatsen in Nederland. Het zijn regionale samenwerkingsverbanden van Hbo-instellingen en lectoren, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten, gericht op praktijkonderzoek, beroepsinnovatie en deskundigheidsbevordering op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft deze werkplaatsen een stimuleringssubsidie. Van 2009 tot 2012 hebben de zes Wmo-werkplaatsen nieuwe werkvormen voor zorg en welzijn opgespoord, verder ontwikkeld en geëvalueerd. Op basis van deze praktijkervaringen en –onderzoek, ontwikkelden de werkplaatsen onderwijsmodulen, die om niet ter beschikking gesteld worden aan gemeenten, organisaties in de zorg- en welzijnssector, opleiders en andere belangstellenden. In de onderwijsmodules staat een bepaald maatschappelijk probleem en een door de Wmo-werkplaats gevolgde en ontwikkelde methodiek centraal. In deze cursus ontdekken studenten ontdekken hoe onderzoek plaats kan vinden zodat kennis over de context van kwetsbare burgers systematisch in beeld komt. De cursus is met name ontwikkeld voor studenten die binnen het domein van Social Work (MWD) een groot aantal competenties ontwikkelen die allen ook relevant zijn voor het werken met deze groep. Denk hierbij aan zaken als gesprekstechnieken, outreachend werken, signaleren. Deze thema’s zullen op andere plekken in het curriculum behandeld worden. In dit programma is gekozen voor een aantal thema’s die niet direct voorhanden zijn in ieder curriculum. Het is aan de docent om samen met de student te zoeken naar een op maat gesneden invulling van het programma.
DOCUMENT
Maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in het reclasseringswerk maken de vraag naar een samenhangende werkwijze en continuïteit in de begeleiding actueel. Het lectoraat heeft wraparound care geïntroduceerd als mogelijk antwoord op deze vraag. Wraparound care is een meta-methodiek: het is een paraplu waaronder verschillende interventies en methodieken kunnen vallen. Wraparound care gaat zowel over een specifieke wijze van coördineren en samenwerken als over specifieke (ideologische) opvattingen over de (rol van) de cliënt. Wraparound care ziet de cliënt als 1) autonoom én onderdeel van (en verbonden met) een (sociaal) geheel waardoor 2) het perspectief van de cliënt centraal staat en de cliënt einddoelen formuleert in relatie tot (de wens tot) herstel van eigen regie en grip op eigen leven. De cliënt komt hiermee centraal te staan, waarbij het gedwongen kader onderdeel is van de werkelijkheid waarbinnen de cliënt (eind)doelen kan formuleren. Bij Centrum Maliebaan is gestart met een nulmeting waarin het mogelijk ervaren effect van wraparound care op ketenniveau werd bevraagd, uitgedrukt in de volgende aspecten: eigen regie, duidelijkheid, teamgerichtheid, creativiteit en continuïteit. De onderdelen continuïteit en duidelijkheid hadden volgens de stakeholders prioriteit. In de best practice unit zijn de principes (en uitgangspunten) van wraparound care op verschillende manieren verkend: door de theorie te bespreken, door casuïstiek te bespreken aan de hand van de principes, door goede praktijken te verkennen, door opvattingen over de principes te vergelijken, de principes te definiëren en te verkennen in welke mate en welke vorm ze van toepassing kunnen zijn. Wat betekent eigen regie? Hoe verhoudt dit zich tot het gedwongen kader? Hoe betrekken we het sociaal netwerk? Hoe werken we aan doelen van de cliënt? Wat betekent ‘betrokken blijven’ wanneer het kader wegvalt? Deze vragen stonden (en staan) centraal. Er werd tijdens de casuïstiek gebruik gemaakt van (een digitale) ‘bloem’ om het netwerk in kaart te brengen en om recht te doen aan het uitgangspunt ‘de cliënt kiest/centraal’ werd een cursus oplossingsgericht werken gevolgd
DOCUMENT
In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen uit deelproject 2: een onderzoek naar de metamethodiek wraparound care bij drie instellingen voor verslavingsreclassering. Het onderzoek is begeleid door Jo Hermanns, Anneke Menger en Rene Butter. Luisteren naar de cliënt, de cliënt serieus nemen en de continuïteit van zijn begeleiding waarborgen; belangrijke elementen van een goed reclasseringstraject. Maar hoe doe je dit bij een doelgroep die middelen gebruikt en veelal ook psychiatrische problemen heeft? Dit onderzoeksrapport maakt duidelijk dat wraparound care toegevoegde waarde heeft voor reclasseringswerkers. Het onderzoek richt zich op het verbeteren van de samenhang en continuïteit in de justitieketen, wat voor deze kwetsbare doelgroep erg belangrijk is. Vaak krijgen cliënten in de praktijk te maken met verschillende partijen die allemaal een klein stukje van de problemen proberen op te lossen. Het komt voor dat de verschillende partijen niet van elkaar weten wat ze doen, soms zelfs met tegenstrijdige behandelingen en adviezen tot gevolg. De cliënt raakt hiervan in de war en weet niet meer naar welke hulpverlener hij moet luisteren. Met uiteindelijk een minder effectieve aanpak tot gevolg. Wraparound care vormt een team om een cliënt heen, waar die cliënt zelf ook deel van uitmaakt. Alle betrokken partijen weten van elkaar wat ze doen. Ze verdelen de taken en verantwoordelijkheden. Er wordt gewerkt vanuit de eigen kracht van de cliënt. Dit sluit naadloos aan bij de specifieke aanpak van de verslavingsreclassering, waarin de visie van de cliënt ook belangrijk is. Als een cliënt zelf verantwoording neemt voor het reclasseringstraject, daalt de kans op herhalingscriminaliteit fors. En dat is juist waar de verslavingsreclassering voor staat: het strafrecht effectiever maken.
DOCUMENT
De rode draad: In deze openbare les worden eerst twee dominante paradigmas, die binnen de opleidingen gehanteerd worden, geschetst. De ideeën van paradigma II worden aangevuld met het gedachtegoed van het sociaalconstructivisme en het postmodernisme. Vanuit dit kader worden de consequenties van deze ontwikkeling voor het opleiden van leraren bekeken. De ontwikkeling van een competentielandschap voor opleiders van leraren wordt vanuit een ecologisch perspectief (waarbinnen de intensieve samenhang tussen leerlingen, school, omgeving, opleidingsorganisatie en opleider verondersteld wordt) stap voor stap opgebouwd. Daarbij worden de invloeden van deellandschappen op deze ontwikkeling, de integratie van deze deellandschappen en de kernaspecten van dat competentielandschap stuk voor stuk besproken. Tot slot worden de grote lijnen van zon landschap (en niet de inhouden; die worden door opleiders en studenten geselecteerd) in termen van paradigma II geschilderd.
DOCUMENT