Er is recent veel zorg over de zgn. ‘zorgkinderen’ in de reguliere Nederlandse kinderopvang, omdat hun aantal is gestegen en ook hun problematiek ernstiger lijkt te zijn. In een sequentiële mixed-methods-aanpak is een kwantitatieve vragenlijststudie uitgevoerd onder pedagogisch medewerkers, gevolgd door een kwalitatieve analyse van focusgroepen met kinderopvangprofessionals.In Studie 1 zijn, aansluitend op het ‘Job Demands en Resources’-model, in een vragenlijstonderzoek (N= 446) risicofactoren en protectieve factoren in kaart gebracht voor pedagogisch medewerkers. Een ‘moderated mediation’-model voor welbevinden en voor burnout liet zien dat het aandeel zorgkinderen op de groep, gemedieerd via ervaren werkbelasting en handelingsverlegenheid, een voorspeller is van lager welbevinden en gevoelens van emotionele uitputting van deze professionals. Steun vanuit team en organisatie blijkt een protectieve factor.Aansluitend bij de gevonden relaties uit Studie 1, is in Studie 2 verkend in zes focusgroepen (N= 20) welke concrete ervaringen van pedagogisch medewerkers en staf hebben op hun werk met kinderen met een extra zorgbehoefte. De uitkomsten uit beide deelstudies zijn ten slotte in een breder kader geplaatst met aandacht voor implicaties voor de praktijk.
MULTIFILE
Het streven naar huiselijkheid speelt een grote rol in de opvoeding in Nederlandse gezinnen en wordt ook in de kinderopvang nagestreefd. Aan de hand van pedagogische vertogen en empirisch onderzoek naar de wensen van ouders en kinderen met betrekking tot het pedagogisch beleid in de kinderopvang wordt dit aangetoond.
DOCUMENT
In Nederland is er momenteel een sterke groei van integrale kindcentra (ikc). Binnen een ikc werken kinderopvang, basisonderwijs en zorg met elkaar samen. Ondanks de groei van ikc’s kent het onderzoek naar de interprofessionele samenwerking (IPS) in ikc’s nog maar een korte traditie met wisselende uitkomsten en steekproeven die vooral bestaan uit ikc’s met een ver gevorderde samenwerking. Hierdoor is er nog onvoldoende zicht op de ervaringen met IPS op locaties waar deze samenwerking formeel nog minder ver gevorderd is. Het huidig onderzoek wil dit kennishiaat verkleinen door de volgende onderzoeksvraag beantwoorden:In hoeverre hangt de mate van samenwerking tussen opvang, onderwijs en zorgprofessionals, zoals ervaren door directies, de beleving van IPS door diezelfde professionals en de mate van interprofessionele samenwerking gemeten met sociale netwerkanalyse met elkaar samen?Hiervoor is met de directies van 41 locaties de mate van samenwerking in kaart gebracht en aan 1188 professionals van deze locaties met wie ze samenwerken en hoe zij de samenwerking ervaren. De eerste sociale netwerkanalyses laten zien dat er verschillen zichtbaar tussen de dichtheid van de netwerken en de mate van samenwerken volgens de directie en dat de netwerken zich onderscheiden op gebied van thema.
DOCUMENT
De nieuwe jeugdwet (2014) en de wet op passend onderwijs (2012) hebben als doel kinderen zoveel mogelijk in hun eigen leeromgeving laten opgroeien, waarbij het onderwijs en de jeugdhulp rondom het kind en het gezin worden georganiseerd (Coalitie passend onderwijs - jeugdhulp - zorg, 2018). Als gevolg hiervan wordt van professionals in het domein ‘kind en educatie’ (onderwijs, kinderopvang, sociaal werk, jeugdzorg, buurtwerk, sociaal werk en gemeente) steeds meer verwacht dat ze samenwerken met professionals uit verschillende sectoren om de zorg rondom het kind zo optimaal mogelijk te organiseren (interprofessioneel samenwerken). Van lerarenopleiders wordt verwacht dat zij studenten voorbereiden op het interprofessioneel samenwerken in de praktijk. Hiervoor is goed inzicht in deze complexe beroepstaak essentieel. In recente literatuur wordt de noodzaak van interprofessioneel samenwerken steeds benadrukt (Peeters, 2018; Slot & Leseman, 2019), echter een eenduidig beeld van wat goed interprofessioneel samenwerken inhoudt ontbreekt nog, evenals de complexiteitsfactoren die een rol spelen in het werkveld. In het postdoconderzoek wordt door cognitieve taakanalyse (CTA) inzichtelijk gemaakt welke kennis, vaardigheden en attitudes onderwijsprofessionals nodig hebben voor interprofessionele samenwerking. Door middel van interviews, observaties en expertmeetings met onderwijsprofessionals in tien goede praktijkvoorbeelden, wordt een vaardighedenhiërarchie ontwikkeld: een overzicht van alle vaardigheden en hun onderlinge relaties. Daarnaast worden complexiteitsfactoren in kaart gebracht. Deze inzichten worden gebruikt om onderwijsmodules te ontwikkelen voor opleidingen binnen KPZ. Uitgangspunt is het vier-componenten instructiemodel dat uitgaat van een hele-taak-benadering (Van Merriënboer & Kirschner, 2018). Dit model is uitermate geschikt voor het aanleren van complexe beroepstaken waarbij kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd zijn. Studenten leren in authentieke leertaken (ontleend uit de CTA) oplopend in complexiteit interprofessioneel samen te werken. Naast het ondersteunen van studenten, draagt dit onderzoek bij aan professionalisering van lerarenopleiders en geeft het inzicht aan het werkveld in de volle breedte van interprofessioneel samenwerken.
Voldoende bewegen, genoeg slapen en de hoeveelheid zitten en beeldschermgedrag beperken is een vereiste voor een gezonde groei en ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast wordt in de jongste levensfase de basis gelegd een leven lang bewegen door de ontwikkeling van motorische vaardigheden en het aanleren van actieve beweegroutines. De afgelopen jaren zijn de beweegpatronen van (jonge) kinderen steeds ongezonder geworden en de WHO heeft de toenemende fysieke inactiviteit wereldwijd bestempeld als een urgent probleem. Het doel van dit project is het ontwikkelen van een tool (checklist) om via een ‘whole systems approach’ een gezond 24-uurs beweeggedrag te stimuleren voor kinderen van 0 tot 6 jaar. Deze tool, bedoeld voor meerdere stakeholders zoals gemeenten, kinderopvang- en schooldirecteuren of leerkrachten en pedagogisch professionals, kan de basis vormen voor bewustwording, het ondernemen van actie, toetsing en mogelijk wet- en regelgeving. Items op de checklist zullen onder andere gericht zijn op beleid, scholing van leerkrachten en pedagogisch professionals, interactievaardigheden en de fysieke omgeving. De voorgestelde samenwerking tussen kennispartners in Nederland, Noorwegen en België in combinatie met de adviesraad zorgt voor een unieke basis om de ontwikkeling, implementatie, duurzame inzet en borging van deze tool succesvol te laten verlopen. Het project sluit daarbij ook naadloos aan bij de opgestelde landelijke kennisagenda rondom ‘van jongs af aan vaardig in beweging’ en is in lijn met de Europese onderzoek en innovatieagenda van Horizon Europe 2025-2027. De krachtige internationale netwerkvorming voorziet in een duurzaam karakter door een inhoudelijke expertise matching waarin partners van elkaar kunnen leren en hierdoor een sterke wisselwerking kan plaatsvinden, waarmee een krachtige (inter)nationale positie op het gebied van gezond, actief opgroeien van jonge kinderen kan worden ingenomen. Daarnaast heeft de (kennis)netwerkvorming een positieve weerslag op de regionale ‘twee-snelheden-uitdaging’ waarmee de Brainportregio kampt door een sterke internationale instroom van kenniswerkers.