There is an increasing interest in outdoor play, both in research and in policy. However, in (re)designing, planning and managing the public space, there is still limited attention for children’s actual playing behavior. A lot of urban planning decisions are based on adults’ perceptions of children’s playing behavior and focus on formal play spaces, rather than on their actual behavior and on other, more informal, play places children might also use. Therefore, the purpose of this study was to explore where children play outdoors, with whom and what kind of activities they are performing there. Between February 2022 and March 2023 1,127 – mainly primary school - children were systematically observed after school in three post-war residential districts in three cities in The Netherlands. The majority of the children were between 5-8 years old (50%). Above the age of 8 years, substantially more boys (70%) than girls (30%) were playing outdoors. Most of the children (79%) were playing with other children, 8% were playing alone. The playground was the most popular play space (36% of the observed children were playing there), followed by public sports fields (14%) and sidewalks (13%). With respect to the type of activities, relaxing (21%) was the most common activity, followed by ball sports (14%), climbing or hanging (11%), swinging (10%), and riding on wheels (9%). This study showed differences in play behavior by gender, age, district and play space and stress the need for a broader definition of play, and for focusing on formal as well as informal play spaces.
Objectives: To present the results of the process evaluation of the PLAYgrounds program, using the RE-AIM framework.Design: This study provides information regarding Reach, Adoption, Implementation and Maintenance.Methods: The PLAYgrounds program promotes increasing levels of physical activity in 6–12 years old children and was evaluated using the RE-AIM framework in 4 intervention schools. Data collection consisted of a physical activity questionnaire with children (n = 765, Reach), SOPLAY observations (Implementation and Maintenance), questionnaires on the satisfaction of the implemented elements with teachers (n = 59) and children (n = 730, Implementation) and interviews for increased depth of information. In addition a simple counting of participating schools, describing of non-participating reasons and characteristics of the schools were documented (Adoption).Results: Reach of the target population (i.e. inactive children) was 60.7% (n = 464) and the target population was representative for populations in low-SES neighbourhoods. The PLAYgrounds program was adopted by 4 schools (80%), at which 5 (from 7) program elements were successfully implemented. At 18 monthsfollow-up, 3 of those 5 elements were completely maintained.Conclusions: Adoption, Implementation, and Maintenance proved to be very high. Most likely due to the PLAYgrounds program being a complete intervention package that included financial, material, and staff support. Therefore, it is recommended to retain this high level of support when introducing the PLAYgrounds (or any other intervention) program in schools. In the future it would be recommended to evaluate the PLAYgrounds program on maintenance in schools where the key-person is employed at the school and funding is not available.
Overgewicht en ongezond gedrag, vooral onder jonge mensen, wordt een belangrijke factor voor de gezondheidszorg in de toekomst. Overgewicht ontstaat doordat het lichaam meer energie binnenkrijgt dan het nodig heeft. De twee factoren die hier invloed op hebben zijn de energie-inname via de voeding en het energieverbruik door beweging. In dit onderzoek is onderzocht of de Banjy een hulpmiddel kunnen zijn bij het bestrijden van overgewicht middels het leveren van een bijdrage aan het behalen van de Nederlands Norm Gezond Bewegen (NNGB). Er is berekend wat het energieverbruik is van kinderen tussen de 10 en 12 jaar oud tijdens het rijden op de Banjy. Dit is gemeten met behulp van mobiele adem-gasanalyse apparatuur. Daarnaast is er geobserveerd op de playground in Eindhoven om te kijken of de Banjy veilig kan worden gebruikt door kinderen in diezelfde leeftijdcategorie op een dergelijke plek. Na deze observatie hebben er focusgroepinterviews plaats gevonden om de beleving van de kinderen ten opzichte van de Banjy te onderzoeken. Gemiddeld verbranden de kinderen 5,4 Kcal/min tijdens het rijden op de Banjy. Met het rijden op de Banjy verbranden de kinderen daarmee bijna evenveel Kcal/min als met voetballen, hockeyen of een andere vergelijkbare sport. De belastingintensiteit tijdens het rijden op de Banjy bedraagt gemiddeld 8,3 MET. Met deze waarde van 8,3 ligt het rijden op de Banjy hoger dan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Wanneer het rijden op de Banjy één uur lang per dag wordt volgehouden kan dit dus bijdragen aan het behalen van de NNGB. Tijdens de observaties van het Banjyen bleken er evenveel kinderen te zijn die snel botsen als kinderen die minder snel botsen. Het remmen gaat wel goed en de kinderen staan redelijk stabiel op de Banjy. Bochten maken en slalommen vinden de kinderen moeilijk. Bij het merendeel van de kinderen gaat het opstappen goed. Alle kinderen vonden dat de Banjy er leuk en mooi uit zag en ze wilden er dan ook gelijk op spelen toen ze de Banjy zagen. In het begin moesten de kinderen nog erg wennen aan het opstappen en sturen, maar in de meeste gevallen ging dat na even oefenen goed. Eén op de 5 kinderen had moeite met remmen. Niemand werd moe van het rijden op de Banjy, omdat ze erg kort gespeeld hadden. De Banjy kan veilig op de playgrounds worden gebruikt. Alleen het snelle botsen zorgt voor een minder veilig gebruik van de Banjy. De kinderen vinden het spelen op de Banjy heel leuk en een gedeelte zou er ook graag mee naar school gaan. Ze zouden allemaal wel met de Banjy op een speelplaats of schoolplein willen spelen. Geconcludeerd kan worden dat de Banjy geschikt is voor playgrounds en dat als de kinderen één uur per dag op de Banjy zouden rijden dit bijdraagt aan het behalen van de Nederlandse Norm Gezond Bewegen.
Hoogwaardig afvalhout van bewoners, bouwbedrijven en meubelmakers blijft momenteel ongebruikt omdat het te arbeidsintensief is om grote hoeveelheden ongelijke stukken hout van verschillende afmetingen en soorten te verwerken. Waardevol hout wordt waardeloos afval, tegen de principes van de circulaire economie in. In CW.Code werken Powerhouse Company, Bureau HUNC en Vrijpaleis samen met de HvA om te onderzoeken hoe een toegankelijke ontwerptool te ontwikkelen om upcycling en waardecreatie van afvalhout te faciliteren. In andere projecten hebben HvA en partners verschillende objecten gemaakt van afvalhout: een stoel, een receptiebalie, kleine meubels en objecten voor de openbare ruimte, vervaardigd met industriële robots. Deze objecten zijn 3D gemodelleerd met behulp van specifieke algoritmen, in de algemeen gebruikte ontwerpsoftware Rhino en Grasshopper. De projectpartners willen nu onderzoeken hoe deze algoritmen via een toegankelijke tool bruikbaar te maken voor creatieve praktijken. Deze tool integreert generatieve ontwerpalgoritmen en regelsets die rekening houden met beschikbaar afvalhout, en de ecologische, financiële en sociale impact van resulterende ontwerpen evalueren. De belangrijkste ontwerpparameters kunnen worden gemanipuleerd door ontwerpers en/of eindgebruikers, waardoor het een waardevol hulpmiddel wordt voor het co-creëren van circulaire toepassingen voor afvalhout. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door HvA Digital Production Research Group, met bovengenoemde partners. HUNC heeft ervaring met stadsontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van lokaal gekapt afvalhout. Vrijpaleis biedt toegang tot een actieve, lokale community van makers met een sterke band met buurtbewoners. Powerhouse Company heeft ervaring in het ontwerpen met hout in de bouw. Alle drie kunnen profiteren van slimmere circulaire ontwerptools, waarbij beschikbaar materiaal, productiebeperkingen en impactevaluatie worden geïntegreerd. De tool wordt ontwikkeld en getest voor twee designcases: een binnenmeubelobject en een buitengevelelement. Bevindingen hiervan zullen leidend zijn bij de ontwikkeling van de tool. Na afronding van het project is een bètaversie gereed voor validatie door ontwerpers, bewonerscollectieven en onderzoek/onderwijs van de HvA.
Fashion has become inextricably linked with digital culture. Digital media have opened up new spaces of fashion consumption that are unprecedented in their levels of ubiquity, immersion, fluidity, and interactivity. The virtual realm continuously needs us to design and communicate our identity online. Unfortunately, the current landscape of digitised fashion practices seems to lack the type of self-governing attitude and urgency that is needed to move beyond commercially mandated platforms and systems that effectively diminish our digital agency. As transformative power seems to be the promise of the virtual, there is an inherent need to critically assess how digital representation of fashion manifests online, especially when these representations become key mediators within our collective and individual public construction of self. A number of collectives and practitioners that actively shape a counter movement, organized bottom up rather than through capital, are questioning this interdependence, applying inverted thinking and experimenting with alternative modes of engagement. Starting from the research question ‘How can critical fashion practitioners introduce and amplify digital agency within fashion’s virtual landscape through new strategies of aesthetic engagement?’, this project investigates the implications of fashion’s increasing shift towards the virtual realm and the ramifications created for digital agency. It centers on how identity is understood in the digital era, whether subjects have full agency while expected to construct multiple selves, and how online environments that enact as playgrounds for our identities might attribute to a distorted sense of self. By using the field of critical fashion as its site, and the rapidly expanding frontier of digital counter practices as a lens, the aim of this project is to contribute to larger changes within an increasingly global and digital society, such as new modes of consumerism, capital and cultural value.
In de voorschool worden pedagogisch medewerkers (PMers) steeds vaker geconfronteerd met overgewicht bij kinderen van 2,5 tot 4 jaar. De PMer is getraind in het ondersteunen van de ontwikkeling en opvoeding van het kind. PMers zijn niet opgeleid voor leefstijladvisering. Ongezonde voeding en inactiviteit zijn de belangrijkste oorzaken van overgewicht. Overgewicht komt op jonge leeftijd al meer voor bij lagere sociaaleconomische en etnische groepen. De gezondheidsverschillen nemen hierdoor toe. PMers geven aan dat zij zich niet bekwaam voelen om verantwoordelijk te zijn voor de gezonde keuzes op de voorschool als ook in de advisering naar ouders toe. De centrale vragen in dit project zijn: Wat heeft de PMer in de voorschool nodig in kennis, vaardigheden en attitude om het handelingsrepertoire tav leefstijladvisering aan alle kinderen van 2,5 tot 4 jaar en ouders met diverse sociaaleconomische en cultureel-etnische achtergronden te professionaliseren. Wat is het effect van het handelen van de PMer op de gezonde (gewichts)ontwikkeling van het kind? Het onderzoek is een gerichte interventiestudie met voor- en nametingen bij PMers, kinderen en ouders. De interventie wordt bij een deel van de PMers uitgevoerd en vergeleken met een controlegroep. Bij kinderen worden fysieke- en gedragsmetingen uitgevoerd. Eindpunten zijn het vertrouwen in leefstijladvisering door PMers en ontwikkelingstrends in gewicht bij kinderen. Fases van het projectplan: I. nulmeting en interventie bij PMers; II. nulmeting bij kinderen en interventie door PMers; III. effectmeting interventie bij PMers en kinderen; IV. ontwikkeling competentieprofiel leefstijladvisering voor PMers. Het PS@HW consortium olv de Hogeschool van Amsterdam, Impuls Kinderopvang, Brancheorganisatie Kinderopvang Amsterdam, Nederlands Jeugdinstituut, RIVM Centrum voor Gezond Leven, VU medisch centrum, HvA-Speerpunt Urban Vitality en Sarphati Amsterdam pakt dit op. Dit project beoogt het ontwikkelen van de HBO competentie leefstijladvisering voor PMers van de voorscholen die kinderen bereiken met een achterstand, voor een gezonde (gewichts)ontwikkeling en het terugdringen van gezondheidsverschillen.