In de samenleving is er de afgelopen jaren toenemende zorg over verharding van criminaliteit. Deze verharding uit zich onder meer in criminaliteit die naast een risico voor de omgeving en de maatschappij ook een veiligheidsrisico voor professionals vormt. Ook Reclassering Nederland (RN) heeft hiermee te maken en is daarom enkele jaren geleden gestart met een aanpak die specifiek is gericht op cliënten die een hoog veiligheidsrisico (HVRC) voor reclasseringswerkers vormen. Deze aanpak wordt uitgevoerd door specialisten die zijn gericht zijn op begeleiding van deze doelgroep en gebruik maken van het hiervoor binnen RN ontwikkelde wegingskader dat op basis van signalen handvatten geeft voor de bejegening en aanpak van deze cliënten. Doel van dit onderzoek is deze aanpak te evalueren op basis van 1. inzicht in de ervaringen van reguliere reclasseringswerkers en HVRC-specialisten met de HVRC-doelgroep en -aanpak, 2. toetsing van de indicatoren en veiligheidsmaatregelen uit het wegingskader aan de literatuur, en 3. inzicht in de ervaringen van HVRC-specialisten met de geïndiceerde handelingsrichtlijnen en veiligheidsmaatregelen. Hiernaast is ook de ervaren veiligheid door de HVRC-specialisten meegenomen in dit onderzoek. De centrale onderzoeksvraag hierbij was: Hoe wordt in de reclasseringspraktijk van Reclassering Nederland de HVRC-aanpak uitgevoerd en ervaren door de betrokken reclasseringswerkers? Om een antwoord te formuleren op deze vraag is gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden. Als eerste is een literatuuronderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de beschikbare literatuur over indicatoren van veiligheidsrisico’s en mogelijke veiligheidsmaatregelen voor reclasseringswerkers en professionals in aanpalende werkvelden. Vervolgens is een online enquête uitgezet onder reclasseringswerkers (respons: N = 401) om een eerste beeld te creëren van de ervaringen met het signaleren van en werken met de HVRC-doelgroep en de ervaringen met het wegingskader. Daarna zijn er 15 individuele halfgestructureerde diepte-interviews gehouden met HVRC-specialisten vanuit de vijf regio’s van Reclassering Nederland. Tot slot zijn de bevindingen getoetst en verdiept in een focusgroep met de verantwoordelijke managers en een afvaardiging van de HVRC-specialisten uit de verschillende regio’s. Deelvraag 1: Hoeveel kennis over en ervaring met de HVRC-groep hebben reclasseringswerkers ten behoeve van hun signalerende functie? Deelvraag 2: Hoe verloopt de eerste signalering van de potentiële HVRC-groep door alle reclasseringswerkers? Welke indicatoren worden door hen gehanteerd en met wie wordt eventueel overleg gevoerd? Zijn hierin mogelijk verschillen per regio? Nagenoeg alle reclasseringswerkers zijn bekend met de HVRC-doelgroep en ongeveer de helft heeft daadwerkelijk ervaring met de doelgroep. Belangrijke signalen om iemand aan te merken als potentieel HVRC zijn onder meer liquidatiegevaar, deelname aan een criminele organisatie of netwerk, agressief gedrag en in mindere mate onberekenbaarheid vanwege ernstige psychiatrische problematiek. Na het hebben gesignaleerd van een HVR-reclassent weten reclasseringswerkers de weg naar de HVRC-specialisten over het algemeen te vinden, maar ook volgen sommige reclasseringswerkers hun eigen werkwijze. De maatregelen die kunnen worden genomen, het belang hiervan en de momenten waarop kan (of moet) worden overlegd met HVRC-specialisten zijn redelijk bekend, maar worden niet volledig eenduidig benoemd en gehanteerd, wat mogelijk ook leidt tot het blijven volgen van de eigen werkwijze. Bovendien lijkt er een verschil te zijn tussen de twee subtypen HVR-reclassenten, de verharde cliënten uit de georganiseerde misdaad en de cliënten met ernstige psychiatrische problemen, als het gaat om de mate waarin signalen worden (h)erkend als mogelijk HVRC en de maatregelen uit het wegingskader als passend worden ervaren. Deelvraag 3: Welke indicatoren en veiligheidsmaatregelen komen in de (inter)nationale literatuur naar voren voor het omgaan met reclassenten die een gevaar vormen voor (reclasserings)professionals? Deelvraag 4: Welke in de literatuur gevonden indicatoren en veiligheidsmaatregelen ontbreken en welke zijn opgenomen en concreet uitgewerkt in het wegingskader? Ten aanzien van indicatoren en veiligheidsmaatregelen die specifiek zijn gericht op de verharde doelgroep is geen literatuur gevonden. Meer algemene literatuur ten aanzien van agressie en veiligheidsrisico’s vanuit aanpalende domeinen, zoals politie en GGZ (specifiek de forensische en acute psychiatrie), biedt echter wel inzichten die bruikbaar kunnen zijn voor het omgaan met reclassenten die een gevaar vormen voor (de veiligheid van) (reclasserings)professionals, zoals verwardheid/psychotische symptomen, agitatie/boosheid/fysiek of verbaal bedreigend gedrag, eerdere agressie, en aanwezigheid van andere mogelijk gevaarlijke personen in de omgeving. Uitwerking van dergelijke signalen in het wegingskader zou kunnen helpen om de genoemde onberekenbaarheid vanuit psychiatrische problemen op grond van de literatuur meer concretisering te geven. Daarnaast vloeien uit de literatuur verschillende maatregelen en/of acties voort die in meer of minder mate kunnen bijdragen aan het verlagen van de kans op agressie en/of het vergroten van het veiligheidsgevoel, zoals trainingen, protocollen en beleid, registratie van incidenten en support vanuit management. Deze maatregelen zijn vrij algemeen van aard en staan over het algemeen niet of slechts beperkt genoemd en uitgewerkt in het wegingskader en zouden mogelijke aanknopingspunten kunnen vormen voor concretisering van de maatregelen. Deelvraag 5: Wat zijn de ervaringen van HVRC-specialisten en reclasseringswerkers met het inzetten van de handelingsrichtlijnen en veiligheidsmaatregelen uit het wegingskader? De meerderheid van zowel de reguliere reclasseringswerkers als de HVRC-specialisten is voldoende tevreden over de mate waarin het wegingskader handvatten biedt om (mogelijke) HVR-reclassenten te begeleiden, gestructureerd en doelgericht te werken en labeling op en af te schalen wanneer nodig. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat het wegingskader met name handvatten zou bieden voor het werken met verharde reclassenten en in mindere mate voor het werken met reclassenten met ernstige psychiatrische problematiek. Verder zou het wegingskader niet goed toepasbaar zijn op de uitvoering van de werkstraf. Tot slot wordt het wegingskader niet altijd fysiek ingezet, maar soms enkel in het achterhoofd gehouden gedurende het overleg, waardoor het risico bestaat dat aspecten verwateren en niet alles even goed wordt meegewogen. Deelvraag 6: Hoe wordt door HVRC-specialisten en reclasseringswerkers de (eigen) veiligheid gedurende het contact met HVR-reclassenten ervaren? Over het algemeen wordt de eigen veiligheid in het werken met deze doelgroep door HVRC-specialisten als goed ervaren. Men ervaart een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de veiligheid van elkaar als professionals te monitoren en borgen. Ook voelt men zich over het algemeen gesteund vanuit zowel collega’s/team als management in het werken met deze doelgroep en ervaart men dat deze steun sinds de start van de HVRC-aanpak is versterkt. Deelvraag 7: Wat zijn de implicaties van de bevindingen voor de HVRC-aanpak (signalering en wegingskader)? Door HVRC-specialisten worden verbeterpunten op verschillende niveaus genoemd: • Individuele professionals: In reclasseringsadviezen geadviseerde voorwaarden nog beter afstemmen op de HVRC-doelgroep, een strakkere aanpak qua (voor)screening en in casuïstiek standaard kijken naar het risico voor de reclasseringswerker zelf en een psycholoog/gedragsdeskundige betrekken. • Beleid: Inzetten op vertegenwoordiging per hoofdtaak in de HVRC-teams, bij het aannamebeleid rekening houden met voldoende HVRC-specialisten, bredere bewustwording van de HVRC-werkwijze (vergelijkbaar met EM en tbs), training voor nieuwe medewerkers specifiek ten aanzien van de HVRC-doelgroep en -werkwijze, continuering van deskundigheidsbevordering en nadere uitwerking van het anoniem werken en de HVRC-aanpak bij de werkstraf. • Management: Blijvende aandacht voor wat het werken met deze doelgroep doet met reclasseringswerkers en investering in de tijd die HVRC-specialisten voor hun werk krijgen en in (algemene) praktische veiligheidsmaatregelen. • Samenwerking in de keten: Meer afstemming als het gaat om het delen van persoonsgegevens van reclasseringswerkers, versterking van het HVRC-beleid in samenwerking met de andere twee reclasseringsorganisaties, versterking van de samenwerking met ketenpartners en het stellen van hardere grenzen wanneer begeleiding niet uitvoerbaar is. Hoofdvraag: Hoe wordt in de reclasseringspraktijk van Reclassering Nederland de HVRC-aanpak uitgevoerd en ervaren door de betrokken reclasseringswerkers? Op hoofdlijnen is de aanpak van RN ten aanzien van reclassenten die een veiligheidsprobleem vormen voor reclasseringswerkers gefundeerd en in grote mate aansluitend op de behoeften van reclasseringswerkers en op maatregelen die voortvloeien uit de literatuur. Er is een aanhoudende betrokkenheid van RN ten aanzien van mogelijke risico’s, waardoor er vertrouwen is in de aanpak. De HVRC-doelgroep en -aanpak zijn bovendien over het algemeen bekend onder reclasseringswerkers. Wel komt het voor dat reclasseringswerkers hun eigen weg volgen na het signaleren van potentiële HVR-reclassenten, door bijvoorbeeld deze cliënten zelf te blijven begeleiden op dezelfde wijze als andere cliënten. Dit kan mogelijk ertoe leiden dat HVR-cliënten niet altijd even goed in beeld komen en potentiële risico’s niet tijdig worden gesignaleerd en aangepakt. Hierbij speelt het feit dat de HVRC-doelgroep uit twee subdoelgroepen bestaat, cliënten uit de georganiseerde criminaliteit en cliënten met ernstige psychiatrische problematiek, een belangrijke rol; met name bij deze laatste subgroep cliënten voelen reclasseringswerkers zich mogelijk competent genoeg om deze zelf te begeleiden, omdat deze groep niet nieuw voor hen is. Tot slot voelen de HVRC-specialisten zich over het algemeen veilig en gesteund in het werken met de doelgroep. Verdere aandacht kan met name worden besteed aan bredere bewustwording van wat het werken met de doelgroep voor reclasseringswerkers en hun gevoel van veiligheid betekent en de veiligheidsrisico’s die dit met zich meebrengt, investering in praktische veiligheidsmaatregelen en training van medewerkers, en versterking van de samenwerking in de keten rond deze doelgroep. Op basis van deze bevindingen worden vijf aanbevelingen gedaan: 1. De HVRC-werkwijze nader integreren in het reclasseringswerk 2. Definiëring en indicatoren psychiatrische HVRC-subdoelgroep concretiseren 3. Veiligheidsmaatregelen in het toezicht voor cliënten met ernstige psychiatrische problematiek aanscherpen 4. De HVRC-aanpak bij de werkstraf doorontwikkelen 5. In de keten en intern afstemmen over grenzen aan reclasseren
DOCUMENT
Het Leger des Heils (LdH) reclassering voert reclasseringstaken uit voor veelal reclassenten met meervoudige problematiek. In het reclasseringstoezicht staan de bijzondere voorwaarden en het controleren daarvan centraal. De kans op voortijdig negatief beëindigen van het toezicht door het niet (kunnen) houden aan de bijzondere voorwaarde neemt daarmee toe (Bosker et al., 2020), zeker voor reclassenten met complexe en meervoudige problematiek. Bovendien pleegt een aanzienlijk deel van de doelgroep van het LdH relatief lichte delicten waardoor het opleggen van veel voorwaarden niet proportioneel is. De ontstane praktijk dat alle noodzakelijk interventies als voorwaarde bij het toezicht moeten worden opgenomen lijkt onwenselijk. Op 1 juli 2022 is daarom in arrondissement Oost-Brabant voor de duur van 2 jaar een experiment gestart dat zich richt op effectief reclasseringstoezicht. Het betreft een samenwerking tussen het LdH reclassering Eindhoven/Den Bosch en het parket Oost-Brabant.
DOCUMENT
De reclassering voert haar werk uit in een maatschappij die in toenemende mate vraagt om inzicht in effectiviteit van beleid en de daarbij horende kosten en opbrengsten van publieke investeringen. Daarbij gaat het niet alleen om de directe effecten van het werk, maar ook om hoe deze zich vertalen naar baten voor de maatschappij. Het doel van het onderzoek binnen de onderzoekslijn Waarde van Reclasseren binnen het lectoraat Modelleren van Maatschappelijke Impact bij Saxion is om de maatschappelijke kosten en baten van reclasseren in Nederland in kaart te brengen. Dit wordt gedaan door het maken van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). In dit rapport stellen we hiervoor een eerste raming op. Deze raming wordt momenteel verder uitgewerkt binnen de onderzoekslijn Waarde van Reclasseren van het lectoraat. Het raamwerk van een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. Hierbij is het nodig dat we in kaart brengen wat (1) de werkzaamheden van de reclassering zijn, (2) de directe effecten hiervan op reclassenten en hun omgeving, (vermeden) slachtoffers en hun omgeving en (3) hoe deze zich vertalen naar baten voor de maatschappij.
MULTIFILE
Deze bijdrage thematiseert het proces om mensen die door wat zich heeft voorgedaan in hun leven buiten de samenleving, onder toezicht van justitie zijn geplaatst, te ondersteunen weer burger te worden. Vaak is ons systeem van detinering, behandeling, reclassering en begeleiding, zo lijkt het, daar redelijk succesvol in. Veel mensen keren terug in de samenleving, al is dit voor een groot deel betrekkelijk onsuccesvol, getuige de hoge recidivepercentages18. Al jaren is de vraag hoe dit percentage terug te brengen is. Er is veel kennis beschikbaar over risicotaxatie en hoe te komen tot een plan van aanpak dat in potentie kans van slagen heeft. Maar de uitvoering is lang niet altijd succesvol19. Risicoarme rehabilitatie van forensische cliënten is complex. Dit komt door factoren aan de kant van de cliënt, zoals psychopathologie en een crimineel milieu, factoren in het forensisch systeem, zoals de competenties van de daar werkende professionals en de wijze waarop zorg en toezicht georganiseerd zijn, wet- en regelgeving en maatschappelijke factoren, zoals de moeite van de samenleving om mensen met een forensisch verleden weer te accepteren.
DOCUMENT
Eén van de voorbeelden van het versnipperd aanbieden van hulp is te vinden in de schoolverzuimketen. Schoolverzuim vergroot de kans op voortijdig schoolverlaten. Dit heeft een grote impact op de maatschappelijke kansen van een kind en zijn of haar toekomst. Schoolverzuim is een ernstig probleem dat snel en adequaat moet worden aangepakt. Zodra er sprake is van ongeoorloofd schoolverzuim, is dat een reden tot zorg. De kinderen die structureel van school verzuimen, hebben meer nodig dan enkel de eerstelijns zorg. Achter structureel schoolverzuim gaat vaak meervoudige (gezins-)problematiek schuil (Raad voor de Kinderbescherming, 2016). Door het versnipperd aanbieden van diensten verliezen kwetsbare kinderen het vertrouwen in de hulpverlening omdat het te lang duurt voordat een kwetsbaar kind passende en samenhangende hulp ontvangt (Verheijden & de Lange, 2016). In 2017 is vanuit de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in samenwerking met Stichting Halt en Leerplicht in Haarlem een project ontwikkeld voor een nieuwe werkwijze rondom schoolverzuim, genaamd: “Ontketen de zorg, Breed Inzetbare Professional (BIP)”. Binnen dit project zal geëxperimenteerd worden met meer uitwisseling van kennis in de justitiële keten. Elke professional in de ketensamenwerking bezit kennis en vaardigheden op een bepaald vakgebied. Hoe mooi zou het zijn als de verschillende professionals hun kennis en vaardigheden bundelen en daarmee de cliënt nog beter van dienst kunnen zijn. Door interdisciplinaire samenwerking hoeft een cliënt niet meer doorverwezen te worden naar een ander loket in de keten (D’amour & Oandasan, 2005). De continuïteit in de justitiële keten kan daarmee geborgd worden. Het innovatieteam van het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft dit project omarmd en heeft de financiering voor het project geboden.
DOCUMENT
Dit liber amicorum is geschreven voor Anneke Menger, ter ere van haar afscheid als lector Werken in Justitieel Kader. De bijdragen zijn geschreven door mensen uit het werkveld, het onderwijs en door onderzoekers waarmee Anneke heeft samengewerkt. In de tien jaren dat Anneke Menger leiding heeft gegeven aan dit lectoraat hebben een groot aantal onderzoeken en methodieken voor de werkpraktijk het licht gezien, en heeft het lectoraat belangrijke ontwikkelingen in het onderwijs ondersteund en mede vormgegeven. Een aantal daarvan komen in deze bijdrage aan de orde. Inhoud: Allround lector - Lia van Doorn Op de schouders van een gigant - Jacqueline Bosker & Vivienne de Vogel Wordt vervolgd: werkalliantie in het gedwongen kader - Widya de Bakker & Annelies Sturm Bruikbaarheid van Menger’s werkalliantiemodel voor de justitiële jeugdinrichting - Joep Hanrath & Marie-José Geenen De professional als kennisbron - Lous Krechtig Professioneel beslissen in de forensisch sociale praktijk: ervaringskennis alleen is niet genoeg - Jacqueline Bosker Over theoretische kwaliteitscriteria voor risicotaxatie - Andrea Donker & Jacqueline Bosker ‘Everybody has won, and all must have prizes.’ Over de professionalisering van het reclasseringswerk in Nederland - Renée Henskens, Ada Andreas, Marleen Nieuwland, Jessica Westerik & Maarten van der Linde Een nieuwe methodiek voor het stimuleren van zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen - Inge Toebosch De professional aan het woord; jeugdreclassering op zoek naar een nieuwe balans - Marlous de Vos & Marius van der Klei Geheimhouding binnen de relatie tussen reclasseringswerker en cliënt in historisch perspectief - Jaap A. van Vliet & Josien Leurdijk Continuïteit in de justitiële keten: Over knellende kaders, koudwatervrees en witte raven - Vivienne de Vogel Ontketen de zorg: het inzetten van Breed Inzetbare Professionals in de jeugdzorgketen - Fatima Yazami, Josje Dikkers & Vivienne de Vogel Onderwijs voor de forensisch sociale professional - Jacqueline Bosker, Joep Hanrath, Mirella Marks, Maaike de Boois & Simone van Egdom Een korte geschiedenis van de andragologie - Maaike de Boois Over het belang van materiële dienstverlening in het gedwongen kader - Nadja Jungmann, Marc Anderson & Tamara Madern Rehabilitatie in gedwongen kader: herstel van het goede leven - Jean Pierre Wilken Sociaal werk: Een mensenrechtenberoep bij uitstek? - Alicia Dibbets & Quirine Eijkman Een concept groslijst met maatschappelijke waarden van reclasseren - Attila Németh, Mark Dorenbusch, Irma Nibbelink, Michel Linnenbank & Alan Kabki
MULTIFILE
Continuïteit in de justitiële keten is een thema dat momenteel sterk in de belangstelling staat. Wanneer de strafrechtelijke titel afloopt is het essentieel dat er een soepele overgang is naar eventuele vervolgvoorzieningen en/of maatschappelijke re-integratie middels goede huisvesting, werk en sociale inbedding. Continue zorg en begeleiding na detentie of een behandeling in gedwongen kader is essentieel om terugval in delicten, (zelf)destructief of overlastgevend gedrag te voorkomen. De belangen van goede aansluiting en samenwerking in de keten zijn dan ook groot voor de maatschappij en de cliënt zelf, maar ook voor zijn of haar omgeving en de betrokken professionals. Voor de cliënt is het belangrijk dat hij of zij zich gezien en gehoord blijft voelen en dat door de omgeving en professionals gesignaleerd en geïntervenieerd kan worden mocht het onverhoopt niet goed gaan.
DOCUMENT
Individueel gedrag met zekerheid voorspellen is onmogelijk. Dat geldt dus ook voor het voorspellen van crimineel gedrag en voor het voorspellen van recidive, de term waarmee het opnieuw vertonen van crimineel gedrag wordt aangeduid. Voorspellen kan dus niet, maar het inschatten of taxeren van het recidive-risico kan wel. Dat is zelfs een belangrijk onderdeel van het werk van professionals in de forensisch sociale praktijk omdat het helpt bij de basisvragen waar zij voor staan. In deze bijdrage bespreken we eerst drie belangrijke basisvragen voor de forensisch sociale professional. Vervolgens gaan we in op drie methoden van risicotaxatie en criteria en bespreken de overwegingen om hiertussen een keuze te maken. Daarna gaan we in op wat dit betekent voor de praktijk.
DOCUMENT
De schuldenproblematiek in Nederland is groot. Eén op de vijf huishoudens heeft risicovolle of problematische schulden (Westhof e.a. 2015). Dit wil zeggen dat er sprake is van serieuze schuldenproblematiek waarbij het meer (risicovol) of minder (problematisch) voor de hand ligt dat een huishouden de situatie op eigen kracht kan oplossen. Aanhoudende schuldenproblematiek werkt ondermijnend (Jungmann & Madern, 2017). Mensen gaan slechter functioneren in hun sociale netwerk, op de werkvloer en krijgen vaker gezondheidsproblemen. Bij mensen die onder reclasseringstoezicht staan is de problematiek groter. Ongeveer de helft heeft (hoge) schulden (Jungmann e.a. 2014). In deze bijdrage vragen wij aandacht voor het belang van een effectieve aanpak van schuldenproblematiek bij deze groep en werken we uit hoe dat vorm zou kunnen krijgen. Voorliggend hoofdstuk begint met een korte schets van de kennis die er is over de doorwerking van financiële problematiek op delinquent gedrag en het falen van het Nederlandse systeem van schuldhulpverlening voor cliënten in het gedwongen kader.
DOCUMENT
In dit hoofdstuk bespreken wij praktijkonderzoek dat voortborduurt op Anneke Menger’s jarenlange onvermoeibare inzet voor de professionalisering van sociaal werk. Immers, met haar immense ervaring heeft zij een bijdrage geleverd aan de manier waarop forensisch sociale professionals hun specifieke rol opvatten en uitvoeren (o.a. Menger, Krechtig, & Bosker, 2016). En, daarmee kreeg indirect ook het bevorderen van respect voor mensenrechten meer aandacht. Immers, het gaat Anneke in haar onderzoek vaak om rechtvaardigheid en de ‘mens’ achter zowel de sociale professional als de justitiabele. Daarnaast heeft haar lectoraat de morele opdracht van de professional in gedwongen kader in kaart gebracht (Krechtig, & Donker, 2012). Voor soortgelijk onderzoek naar mensenrechten en sociaal werk in de huidige participatiesamenleving is haar lectoraatsonderzoek daarom een bron van inspiratie.
DOCUMENT