In hoeverre en op welke wijze brengen impactondernemers hun impact in kaart? Welke instrumenten voor impactmeting worden in Nederland daadwerkelijk gebruikt? En welke behoeften leven er voor doorontwikkeling van dit instrumentarium? Deze vragen stonden centraal in dit onderzoek in opdracht van de City Deal Impact Ondernemen ten behoeve van impactondernemers. Het onderzoek bestond uit verschillende stappen. Allereerst is een groslijst gemaakt van instrumenten voor impactmeting zoals die uit de literatuur bekend zijn. Daarin is uiteengezet waarin de instrumenten zich van elkaar onderscheiden, zoals toepassingsgebied, reikwijdte en sector. Ook is het verschil toegelicht tussen registratie, waarmee een ondernemer kan aantonen dat en in welke mate hij een impactondernemer is; en impactmeting, waarmee een ondernemer kan laten zien welke impact hij met zijn activiteiten maakt.Vervolgens is op basis van het vooronderzoek een enquête opgesteld waarmee het daadwerkelijk gebruik van de instrumenten is onderzocht, plus de behoeften van impactondernemers ten aanzien van instrumentarium voor impactmeting. Ondanks intensieve aandacht voor de verspreiding van de enquête hebben slechts 65 ondernemers de lijst ingevuld. Aanvullend zijn verdiepende interviewsgehouden met in totaal zeven impactondernemers. De resultaten laten zien dat er al door veel ondernemers aan impactmeting gedaan wordt, met een keur aan instrumenten. De meest genoemde reden voor het meten van impact is ‘interne sturing’. Externe partijen vragen nog niet vaak naar een impactrapportage. Er is geen standaardmethode voor impactmeting en er is weinig uniformiteit in gebruikte indicatoren of criteria. Verder valt op dat instrumenten voor impactmeting en duurzaamheidsrapportages zoals die in de toekomst vanbedrijven gevraagd worden op basis van aangescherpte Europese regelgeving, nog nauwelijks op elkaar zijn afgestemd.Het onderzoek leidt tot zeven aanbevelingen aan de City Deal Impact Ondernemen:1. Benadruk dat certificeren en impact meten verschillende zaken zijn2. Investeer in eenvoudige en goedkope instrumenten3. Streef naar meer uniformiteit4. Verbind generiek en specifiek5. Stimuleer dat impactmeting beloond wordt6. Help financiers bij uniformering rond impactmeting7. Aan de slag met impactrapportages!Bovendien is als praktisch hulpmiddel een flyer opgesteld voor ondernemers (zie bijlage 2), dat een compact overzicht biedt van de in Nederland veel gebruikte instrumenten. Met deze flyer kan een ondernemer snel kiezen welk instrument hij kan gebruiken voor het doel dat hij ermee beoogt.
Medewerkers van provincies krijgen in hun werk veelal te maken met agressie en geweld door externen. Voor provincies is het van belang om de ervaringen met agressie en geweld te registreren zodat op organisatieniveau een beeld verkregen wordt van de aard en omvang van agressie. De verkregen inzichten kunnen worden benut bij het maken van beleid. Ondanks de bekendheid die provincies aan het melden van agressie geven, worden er weinig meldingen van agressie bij de leidinggevende gedaan en worden er weinig meldingen geregistreerd. De vraag van het A&O-fonds, die speciaal voor dit doeleinde het Provinciaal Agressie Registratiesysteem (PAR) ontwikkeld heeft, is waarom er weinig meldingen en registraties worden gedaan. Van een ideale situatie zou sprake zijn, wanneer men uit zou kunnen gaan van de vooronderstelling “geen bericht, goed bericht”. In dat geval zouden alle agressie-incidenten worden gemeld en zou een gering aantal meldingen en registraties betekenen dat er weinig agressie voorkomt. Uit eerder onderzoek blijkt dat dit uitgangspunt niet op gaat en dat er sprake is van onder-registratie als gevolg van een geringe meldingsbereidheid. Een vraag is dan ook hoe de bereidheid om incidenten te melden bevorderd kan worden. Om in kaart te brengen waarom medewerkers wel of niet melden, en om er achter te komen hoe de meldingsbereidheid bevorderd kan worden, is bij de provincie Groningen en Drenthe een internet-enquête gehouden onder medewerkers en leidinggevenden van afdelingen die in contact komen met externen. Vervolgens zijn er in beide provincies interviews met medewerkers en leidinggevenden afgenomen.
In opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft European Impact Hub de resultaten samengebracht uit het onderzoek van 250 studenten European Studies aan de Haagse Hogeschool. Het doel van dit rapport is om duidelijk te maken hoe in kleine tot middelgrote steden gewerkt wordt aan huisvesting en registratie van EU-arbeidsmigranten. Op basis van gestructureerde interviews met onder andere Europese vertegenwoordigers in Brussel, lokale beleidsmakers en lokale uitzendbureaus zijn de volgende conclusies geformuleerd. Uit de interviews met de Europese vertegenwoordigers in Brussel blijkt dat de bal vooral uit het eigen speelveld wordt geschopt. Ook blijkt dat de vertegenwoordigers van de deelnemende gemeenten bij de EU vaak niet op de hoogte zijn van de problemen in de regio's. Daarnaast laten de interviews zien dat de deelnemende gemeenten tegen dezelfde problemen aanlopen als het gaat om huisvesting. Ondanks dat huisvesting hoog op de politieke agenda staat blijft de situatie nijpend, in de ene plaats nog meer dan in de andere. Registratieprocessen verschillen per land. Het beschikbaar stellen van het registratieproces in verschillende talen en het vereenvoudigen van het registratieproces blijken succesfactoren. Toch is dit niet overal het geval, in La Palma del Condado dient het registratieproces herziend te worden omdat het te eenvoudig is. Over de problematiek rondom de Europese vertegenwoordiging raadt dit rapport aan de resultaten te bespreken met de afdelingen sociale zaken van de respectievelijke permanente vertegenwoordigingen (PV/EU)'s van de lidstaten, alsmede de (gezamenlijke) inspecties.
De komst van integrale geboortezorg, met als doel het bieden van kwalitatief goede, continue zorg waarbij de cliënt centraal staat, heeft in verschillende regio’s in Nederland geleid tot initiatieven om de geboortezorg binnen netwerkzorg op een andere, innovatieve wijze vorm te geven. Een van die innovatieve ontwikkelingen is de pilot ‘Antenataal CTG in de eerste lijn’, uitgevoerd in drie regio’s. Een cardiotocogram (CTG) is een registratie van de foetale harttonen om de conditie van de foetus tijdens de zwangerschap te bewaken. Het CTG vindt binnen de reguliere zorg in het ziekenhuis plaats. Dankzij technologische ontwikkelingen is de apparatuur nu ook mobiel beschikbaar, wat het maken van een CTG op de verloskundigenpraktijk of thuis bij de cliënt mogelijk maakt. Dit creëert kansen voor versterking van de dienstverlening en de marktpositie van verloskundigenpraktijken. Verloskundigen uit de praktijken die deelnemen aan de pilots geven aan behoefte te hebben aan een gedegen evaluatie van de pilots, zodat deze innovatie kan worden geoptimaliseerd en handvatten kunnen worden geboden op het gebied van organisatie, logistiek en financiën. De vraag vanuit de praktijk heeft geleid tot de volgende hoofdvraag: Onder welke voorwaarden kan het antenatale CTG in de eerste lijn worden uitgevoerd als onderdeel van kwalitatief goede en doelmatige zorg dichtbij cliënten? Het onderzoeksproject is onderverdeeld in een drietal werkpakketten 1) De pilots evalueren met kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethodes 2) Het vaststellen van voorwaarden en afspraken rondom het antenataal CTG 3) Het opstellen van een kostenanalyse en businessplan. De drie onderdelen worden samengevat in een handboek wat in samenwerking met de branchevereniging (KNOV) beschikbaar wordt gesteld aan verloskundigenpraktijken, zodat ook zij deze vorm van zorg kunnen gaan aanbieden. Het antenatale CTG in de verloskundigenpraktijk is een innovatie die bijdraagt aan continue praktijk- en kennisontwikkeling en het onderzoek hiernaar is een kans voor praktijkgericht onderzoek van Hogeschool InHolland.
Er is momenteel een enorme groei op het gebied van consumentenproducten om activiteiten en bewegingen te meten; zowel voor de fitnessindustrie (bv. Fitbit, Jawbone) als in de gaming wereld (bv Kinect, Wii). Bedrijven op het gebied van zorgtechnologie vragen zich af of zij producten en diensten kunnen ontwikkelen op basis van deze technologie. In dit project richten we ons specifiek op de vraag van de bedrijven of met deze producten het valrisico van ouderen kan worden ingeschat. De incidentele metingen in een klinische omgeving kunnen dan worden vervangen door continue metingen in het dagelijks leven. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd betreft het bepalen van de nauwkeurigheid, robuustheid en acceptatie van technologie om in realistische omgevingen (hier: woonomgeving en ziekenhuisom-geving) de bewegingskenmerken van ouderen te meten. Het onderzoek wordt ingericht rond de onderzoeksvraag: Hoe kunnen technologieën voor bewegingsregistratie die zich hebben bewezen in een labsetting worden ingezet in de woonomgeving en in het ziekenhuis, ten behoeve van het inschatten van val-risico bij ouderen? Het onderzoek zal worden uitgevoerd in twee parallel lopende cases: valrisico meten in de woon-omgeving en valrisico meten in het ziekenhuis. In beide gevallen wordt een living lab aanpak ge-volgd: de technologische oplossingen van de MKB worden op iteratieve wijze, in de praktijk , be-studeerd en verder ontwikkeld. Ook de inbedding van de technologie in het zorgproces wordt in het onderzoek meegenomen. De kennis die wordt opgedaan zal worden gebruikt door de participerende MKB in nieuwe pro-ducten en diensten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team bestaande uit de Hogeschool van Amsterdam (Domein Digitale Media en Creatieve Industrie en Domein Gezond-heid), de Vrije Universiteit (Bewegingswetenschappen), het AMC (Geriatrie), zorgaanbieders Cor-daan en Amsta en de participerende MKB. De resultaten zullen worden gepresenteerd op twee publieke seminars, in vakbladen en op we-tenschappelijke conferenties.
Met de haalbaarheidsstudie willen aanvragers de werking en functionaliteiten van een nieuw coachingsprogramma ‘In Control’ voor medewerkers toetsen. Het coachingsprogramma is een compleet jaarplan dat focust op duurzame gedragsverandering door een gebruiksvriendelijke app, verandering op basis van 24 gewoontes en online-begeleiding. Door efficiënte progressie registratie binnen de app, is het mogelijk om grote groepen werknemers te coachen. Werkgevers worden hiermee ontzorgd op het gebied van duurzame inzetbaarheid en hoeven zich niet bezig te houden met privézaken van werknemers. Bij het toetsen is feedback omtrent werking en functionaliteiten van cruciaal belang om het programma perfect te laten aansluiten bij de marktvraag.