Excerpt van de oratie van prof. dr. G. van der Laan als lector aan de Fontys hogescholen te Eindhoven (sociaal werk).
In 2007 ontving het Lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling (PMO) van de Hogeschool Utrecht (HU) uit het werkveld schuldhulpverlening steeds meer signalen over de toenemende schuldenproblematiek bij jongeren (Van Heijst en Verhagen, 2009). In samenwerking met de toenmalige Kredietbank Utrecht, de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, het Nibud en ROC Midden Nederland (ROC MN) is dat jaar een preventieproject gestart, waarin onderzoek, praktijk en onderwijs worden gecombineerd (Verhagen e.a., 2008). In 2010 startte het lectoraat Rechten aan de HU. Sinds 2012 wordt er in onderlinge samenwerking door beide lectoraten onderzoek gedaan naar het bevorderen van gezond financieel gedrag onder jongeren. In deze bijdrage doen we verslag van de wijze waarop het onderzoek, in relatie tot de beroepspraktijk en het onderwijs, vorm krijgt. Tevens wordt beschreven tot welke nieuwe inzichten dit heeft geleid.
MULTIFILE
Voor u ligt de rapportage van het tweede deel van een onderzoek naar dakloosheid van gezinnen na huisuitzettingen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de staatssecretaris van VWS naar aanleiding van Kamervragen over berichten in de media die lijken te wijzen op een verontrustende toename van het aantal dakloze gezinnen. Het eerste deelonderzoek was gericht op een inventarisatie van het aantal gezinnen in Nederland dat in de periode 2006-2007 dakloos is geworden na huisuitzetting en het aantal van deze gezinnen dat zich aanmeldt bij een instelling voor de maatschappelijke opvang. Dit onderzoek resulteerde in het rapport: Het stereotype beeld van een dakloze is dat hij een alleenstaande man is, opvang van gezinnen na huisuitzetting (Kloppenburg, Akkermans, de Graaf & van Doorn, 2009). De onderhavige studie is een verdiepend onderzoek naar de preventie en aanpak van dakloosheid bij gezinnen in de vier centrumgemeenten: Amsterdam, Utrecht, Leeuwarden en Oss.
De idiopathische klompvoet is een belangrijke aangeboren orthopedische aandoening waarvan de behandeling de laatste jaren sterk is gewijzigd. Bij een klompvoet is er sprake van een combinatie van vier kenmerken: adductie van de voet, equinus (spitsstand), cavus (holvoet) en varus (achtervoet wijst naar binnen) (Ponseti, 2008). De precieze incidentie van klompvoeten in Nederland is nog niet bekend omwille van het ontbreken van een landelijk registratiesysteem, maar waarschijnlijk worden er jaarlijks tussen de 150 en 250 kinderen per jaar met één of twee klompvoeten geboren worden (Kamp et al., in prep; Wallander et al., 2006). Niet behandelde klompvoeten leiden tot ernstige deformiteiten, functionele beperkingen en pijn (Gray et al., 2014). Op basis van de beschikbare literatuur en consensus binnen de werkgroep voor de Richtlijn primaire idiopathische klompvoet (NOV, 2014) is de Ponseti methode de vastgestelde behandeling voor idiopathische klompvoeten (Besselaar et al., submitted; NOV, 2014). Ook vermeld deze richtlijn dat er op dit moment bij de primaire behandeling van de klompvoet in het eerste levensjaar van de patiënt geen rol voor de kinderfysiotherapie of de orthopedische schoentechnoloog is, omdat wetenschappelijk bewijs daarvoor ontbreekt. Bij oudere patiënten en relapse klompvoeten zou de kinderfysiotherapeut en de orthopedische schoentechnoloog echter een belangrijke rol kunnen spelen bij de vervolgbehandeling en revalidatie na een eventuele operatie. Om dit mogelijk te maken is een vroegtijdige detectie van de relapse klompvoet van cruciaal belang. Door in een vroeg stadium problemen op te sporen is de kans groter dat hier met een niet-operatieve behandeling (bijvoorbeeld gipsen, fysiotherapie) succes behaald kan worden. Drie dimensionele gangbeeldanalyses lijken uitermate geschikt om functionele problemen rondom de klompvoet vroegtijdig op te sporen. Deze studie zal met behulp van uitgebreide gangbeeldanalyses enerzijds een beter inzicht geven in de factoren die gelinkt zijn met relapse klompvoet als ook een vroegtijdige detectie van die relapse mogelijk maken.
Ballet en moderne dans zijn een vorm van topsport. De druk op dansers is enorm. Lange en intensieve werkdagen, veel reizen en verschillende werkplekken maken het lastig om lichaam en geest goed te verzorgen. Hierdoor liggen blessures en mentale klachten op de loer. Nederlandse dansgezelschappen willen meer aandacht gaan besteden aan preventieve maatregelen om fysieke en mentale problemen bij hun dansers te voorkomen. Het ontbreekt hen echter aan kennis en kunde om dit innovatieve vraagstuk op te kunnen pakken. Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet hebben het lectoraat Performing Arts Medicine van Codarts (Hogeschool voor de Kunsten Rotterdam) benaderd om antwoord te krijgen op de vraag hoe dansers op de hoogste podia, op gezonde wijze, hun beste performance kunnen laten zien. Gezamenlijk is deze praktijkvraag omgevormd naar drie onderzoeksdoelstellingen: 1. Opstellen van meetinstrumenten om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te screenen en te monitoren; 2. Ontwerpen van een web-based systeem dat automatisch en real-time informatie uit de ontwikkelde meetinstrumenten kan inlezen, analyseren en interpreteren; 3. Ontwikkelen van een Fit to Perform protocol dat aanbevelingen geeft ten aanzien van het verbeteren van de fysieke en mentale gesteldheid van de danser. Het consortium bestaat uit de volgende organisaties: - Praktijkgerichte onderzoeksinstellingen: Codarts Rotterdam en Hogeschool van Amsterdam; - Universiteiten: ErasmusMC, Technische Universiteit Eindhoven en Vrije Universiteit Amsterdam; - Praktijkinstellingen: Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet; - Overige instellingen: het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) en het Nationale Centrum Performing Arts (NCPA). Bij de samenstelling van het consortium is gekozen voor een goede mix tussen praktijkorganisaties, onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. Daarnaast is er sprake van cross-sectorale samenwerking doordat kennis vanuit de podiumkunsten, sport, gezondheidszorg, onderwijs en technologie met elkaar verbonden wordt.