Het aantal meertalige leerlingen in de reguliere klas neemt nog steeds toe. Ook het aantal talen in de klas groeit nog steeds. Dat betekent dat (aankomende) docenten Nederlands steeds vaker les geven aan leerlingen die het Nederlands niet als thuistaal hebben. Zij geven daarbij aan zich niet handelingsbekwaam te voelen om alle leerlingen in hun lessen recht te doen. Docenten zien meertalige klassen bovendien als een last, terwijl recent onderzoek laat zien dat meertaligheid juist een meerwaarde kan hebben. Door de talen van meertalige leerlingen toe te staan in het onderwijs worden de kennis en ervaringen van deze leerlingen niet buitengesloten en dit draagt bij aan het bevorderen van gelijke kansen. Maar hoe moet je dat als docent aanpakken? Welke didactische concepten zijn er binnen de functioneel-communicatieve benadering van taalleren en hoe kun je die inzetten en combineren ten behoeve van de taalontwikkeling van alle leerlingen in je klas? Daar wil deze handleiding een antwoord op geven. Ze is bedoeld als basis voor het ontwerpen van je eigen lessen in meertalige klassen. Daarom zijn er in de bijlagen ook voorbeeldlessen opgenomen. Daarin maken we zichtbaar hoe je – naast de bekende didactische principes van Nederlands – een combinatie van didactieken kunt inzetten die gericht zijn op het taalleren van meertalige leerlingen. In deze bijlagen verwijzen we steeds naar de beschrijvingen in deze handleiding.
DOCUMENT
Taalkunde als onderdeel van het schoolvak Nederlands staat met name de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Ondanks een actieve taalkundelobby (zie bijvoorbeeld Hendrix & Hulshof 2010) is het, zoals Hulshof aangeeft in zijn afscheidsrede, nog maar ‘hier en daar’ gelukt om taalkunde op middelbare scholen te implementeren, al dan niet als autonoom vak (Hulshof 2011). Begrijpelijkerwijs richten de meeste bijdragen over taalkundeonderwijs zich op de bovenbouw. Maar taalkunde is ook haalbaar in de onderbouw, mits op de juiste manier aangepakt. Dit artikel doet verslag van een kleinschalig taalkundig onderzoek dat uitgevoerd is door leerlingen van een brugklas van het Valuascollege in Venlo.
MULTIFILE
Het bespreken van onderwerpen die controverse oproepen is een belangrijk aspect van burgerschapsonderwijs. Leerlingen moeten immers leren met verschillende standpunten om te gaan. Ook als docent Nederlands heb je op dit terrein een taak. In dit hoofdstuk staat deze taak centraal. Eerst wordt beschreven waarom burgerschap een taak van scholen is, wat burgerschap betekent en welke visies erop bestaan. Daarna wordt gekeken naar de manieren waarop docenten bij kunnen dragen aan de burgerschapsontwikkeling van hun leerlingen. Zoals duidelijk zal worden staan bij burgerschap en burgerschapsonderwijs dilemma’s centraal. Het hoofdstuk wordt dan ook afgesloten met twee centrale dilemma’s waar je als docent mee te maken krijgt, toegepast op het schoolvak Nederlands.
DOCUMENT
Nederlands is een kernvak op school dat een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van taalvaardigheid van alle leerlingen. Inzicht in de grammatica van een taal kan daaraan bijdragen. Het huidige grammaticaonderwijs in scholen is echter nog (te) vaak gericht op het leren van ezelbruggetjes, trucjes en ‘teaching to the test’, en draagt in die vorm nauwelijks bij aan taalinzicht van leerlingen. Leraren weten vaak niet goed hoe ze grammaticaonderwijs op een betekenisvolle manier kunnen vormgeven en leerlingen begrijpen vaak niet waar ze grammatica voor nodig hebben. Uit onderzoek bij vwo-leerlingen blijkt dat grammaticaonderwijs betekenisvoller wordt door het gebruik van zogeheten ‘metaconcepten’ en het stimuleren van grammaticale redeneervaardigheid. Een dergelijke benadering leidt bij die leerlingenpopulatie eveneens tot sterke verbeteringen in het redeneren over grammaticale problemen, en daarmee tot een dieper inzicht in de materie. Over de invloed van een ‘metaconceptuele’ didactische aanpak gericht op taalinzicht van vmbo-leerlingen is echter nog weinig bekend, terwijl juist bij deze leerlingen de ontwikkeling van taalvaardigheid doorgaans extra aandacht vraagt. Taalbeheersing speelt immers een belangrijke rol in kansen en mogelijkheden die leerlingen zowel tijdens als na hun schoolloopbaan krijgen. Het hier voorgestelde onderzoek heeft als doel betekenisgericht grammaticaonderwijs te ontwikkelen voor vmbo-kaderleerlingen. In de eerste fase van het project wordt de Lesson Study-methodiek ingezet om grammaticaonderwijs voor vmbo-kader leerlingen te ontwerpen gericht op de ontwikkeling van taalinzicht en redeneervermogen en, parallel daaraan, de vakdidactische professionalisering van de deelnemende leraren Nederlands te stimuleren. Vervolgens wordt in de tweede fase van het project een quasi-experimenteel interventieonderzoek uitgevoerd om zicht te krijgen op de invloed van de ontworpen didactische aanpak op de ontwikkeling van het grammaticale inzicht en redeneervermogen van de onderzoeksgroep.
Docenten en lerarenopleiders van het STEMnetwerk en betapartners in de regio Noord-Holland constateren dat het benutten van data een steeds prominentere rol speelt in hun vakgebieden en de maatschappij en vragen zich af hoe ze hun leerlingen hiervoor de juiste vaardigheden kunnen meegeven. Om grote datasets te benutten moet je leren hoe je taken door een computer uit laat voeren, de hiervoor benodigde vaardigheden worden ook wel Computational Thinking (CT) genoemd. Breder bezien worstelt het Nederlandse voortgezet onderwijs (vo) al geruime tijd met het ontwikkelen en inzetten van onderwijs gericht op deze vorm van digitale geletterdheid. Tussen een introductie met programmeren op de basisschool en verdieping met een keuzevak informatica ligt voorlopig een gat in het onderwijsaanbod. Bovendien ligt in het bestaande aanbod de nadruk niet op het toepassen van CT binnen de context van een vak, terwijl het leren toepassen van CT binnen specifieke contexten van groot belang is voor later gebruik van deze vaardigheden in de maatschappij. Het door ons voorgestelde onderzoek ontwikkelt onderwijsactiviteiten en -materialen voor effectief onderwijs in CT in het vo. Leerlingen leren vragen stellen binnen de context van bestaande schoolvakken die met het gebruik van grote datasets en CT vaardigheden kunnen worden beantwoord. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het benutten van de grote dataset aan gedigitaliseerde teksten bij het beantwoorden van vragen over de koloniale geschiedenis. In een samenwerking tussen lerarenopleiders en docentonderzoekers in Noord-Holland ontwikkelt dit project met behulp van een ontwerponderzoek in vier iteraties lessenseries waarmee leerlingen leren hoe ze CT kunnen inzetten om vakinhoudelijke problemen op te lossen. In alle vier de iteraties worden leerdoelen, een didactisch lesontwerp en technologie (her)ontworpen waarmee leerlingen CT laagdrempelig kunnen benutten voor het beantwoorden van vakinhoudelijke vraagstukken. De derde en vierde iteratie evalueren in welke mate de leerlingen toegepaste CT vaardigheden aanleren.
Eerder onderzoek toont aan dat leerlingen en leerkrachten primair onderwijs in staat zijn om te komen tot functioneel programmeren met ICT-roboticaomgevingen. Programmeren wordt binnen het primair onderwijs veelvuldig als “stand-alone” activiteit gehanteerd en als een vak erbij gezien. Om een meer veelzijdige en opbrengstgerichte toepassing van programmeren in onderwijs met navenante opbrengst op een versterkende wijze te realiseren kan het vakintegratief inbedden van programmeren in het schoolcurriculum, met een gerichte verbondenheid aan schoolvakken, een betekenisvolle impuls geven. Het via vakintegratie ontwikkelen van computational thinking en de vereiste competenties voor begeleiden en uitvoeren van programmeren kan leerlingen en leerkrachten beter voorbereiden op de benodigde 21ste eeuwse vaardigheden in relatie tot een curriculum voor de toekomst. Het doel van het onderzoek is drieledig: 1 Nagaan in hoeverre vakintegratief programmeren van robots als doorgaande lijn in het curriculum van de basisschool gerealiseerd kan worden; 2) Bepalen in welke mate vakintegratief programmeren een bijdrage levert aan de ontwikkeling van computational thinking; 3) In beeld brengen welke factoren (leerkracht-handelen, door MKB-partner beschikbaar gesteld programmeermateriaal) van invloed zijn op de resultaten De beoogde resultaten op basis van dit vernieuwend karakter moeten in beeld brengen dat: -Leerkrachten in staat zijn om uitdagend integratief programmeeronderwijs te ontwerpen, implementeren en te begeleiden. -Leerkrachten een doorgaande lijn van programmeren kunnen ontwikkelen en implementeren. -Leerlingen onderbouw, middenbouw, bovenbouw in staat zijn om: *te programmeren met fysiek LEGO We-do-robotica programmeermateriaal; *een groei op computational thinking skills laten zien binnen 21ste eeuwse vaardigheden; -Aanbevelingen naar de MKB-partner afgegeven kunnen worden betreffende bruikbaarheid, toepasbaarheid en implementatiemogelijkheid van het programmeermateriaal. Aanvullend is het interessant om te onderzoeken is of verschillen in opbrengst van computational thinking skills ontstaan wanneer leerlingen leren programmeren in programmeeromgevingen met een visuele, on-screen output of fysiek tastbare output via aan te sturen robots.