Het aantal meertalige leerlingen in de reguliere klas neemt nog steeds toe. Ook het aantal talen in de klas groeit nog steeds. Dat betekent dat (aankomende) docenten Nederlands steeds vaker les geven aan leerlingen die het Nederlands niet als thuistaal hebben. Zij geven daarbij aan zich niet handelingsbekwaam te voelen om alle leerlingen in hun lessen recht te doen. Docenten zien meertalige klassen bovendien als een last, terwijl recent onderzoek laat zien dat meertaligheid juist een meerwaarde kan hebben. Door de talen van meertalige leerlingen toe te staan in het onderwijs worden de kennis en ervaringen van deze leerlingen niet buitengesloten en dit draagt bij aan het bevorderen van gelijke kansen. Maar hoe moet je dat als docent aanpakken? Welke didactische concepten zijn er binnen de functioneel-communicatieve benadering van taalleren en hoe kun je die inzetten en combineren ten behoeve van de taalontwikkeling van alle leerlingen in je klas? Daar wil deze handleiding een antwoord op geven. Ze is bedoeld als basis voor het ontwerpen van je eigen lessen in meertalige klassen. Daarom zijn er in de bijlagen ook voorbeeldlessen opgenomen. Daarin maken we zichtbaar hoe je – naast de bekende didactische principes van Nederlands – een combinatie van didactieken kunt inzetten die gericht zijn op het taalleren van meertalige leerlingen. In deze bijlagen verwijzen we steeds naar de beschrijvingen in deze handleiding.
DOCUMENT
Verschenen in bundel 28, 28ste HSN-conferentie http://taalunieversum.org/onderwijs/conferentie_het_schoolvak_nederlands/bundels/28/336/
LINK
Taalkunde als onderdeel van het schoolvak Nederlands staat met name de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Ondanks een actieve taalkundelobby (zie bijvoorbeeld Hendrix & Hulshof 2010) is het, zoals Hulshof aangeeft in zijn afscheidsrede, nog maar ‘hier en daar’ gelukt om taalkunde op middelbare scholen te implementeren, al dan niet als autonoom vak (Hulshof 2011). Begrijpelijkerwijs richten de meeste bijdragen over taalkundeonderwijs zich op de bovenbouw. Maar taalkunde is ook haalbaar in de onderbouw, mits op de juiste manier aangepakt. Dit artikel doet verslag van een kleinschalig taalkundig onderzoek dat uitgevoerd is door leerlingen van een brugklas van het Valuascollege in Venlo.
MULTIFILE
Het bespreken van onderwerpen die controverse oproepen is een belangrijk aspect van burgerschapsonderwijs. Leerlingen moeten immers leren met verschillende standpunten om te gaan. Ook als docent Nederlands heb je op dit terrein een taak. In dit hoofdstuk staat deze taak centraal. Eerst wordt beschreven waarom burgerschap een taak van scholen is, wat burgerschap betekent en welke visies erop bestaan. Daarna wordt gekeken naar de manieren waarop docenten bij kunnen dragen aan de burgerschapsontwikkeling van hun leerlingen. Zoals duidelijk zal worden staan bij burgerschap en burgerschapsonderwijs dilemma’s centraal. Het hoofdstuk wordt dan ook afgesloten met twee centrale dilemma’s waar je als docent mee te maken krijgt, toegepast op het schoolvak Nederlands.
DOCUMENT
Als geograaf, burger en betrokken ouder vragen de drie auteurs zich af hoe het schoolvak aardrijkskunde kan bijdragen aan een duurzame toekomst. Ze geven daarvoor drie concrete werkvormen uit aanverwante vakgebieden. Ze raken alle drie aan emoties van leerlingen.
LINK
Vier masterstudenten Nederlands van de Hogeschool Utrecht, werkzaam op zeer uiteenlopende scholen voor voortgezet onderwijs, hebben in het kader van een eerstejaars cursus literatuurtheorie en verhaalanalyse meegewerkt aan een vooronderzoek waarin de volgende vragen centraal stonden: 1. Sluit klimaatfictie aan bij de belangstelling /leesinteresse van de leerlingen in de bovenbouw van het havo/vwo? 2. Werkt klimaatfictie motivatie-verhogend bij het lezen voor de literatuurlijst Nederlands in de bovenbouw van het havo/vwo?
DOCUMENT
In 2025-2026 zal er een landelijke peiling plaatsvinden naar kennis en vaardigheden en het onderwijsleerproces bij Engels in het basisonderwijs. Hierbij wordt zowel het huidige niveau van de Engelse taalvaardigheid aan het einde van groep 8 - wat kennen en kunnen leerlingen op het gebied van Engels - alsmede de kwaliteit van het onderwijsleerproces in kaart gebracht. Het betreft een brede peiling in het reguliere basisonderwijs in Nederland, het speciaal (basis)onderwijs maakt geen onderdeel uit van deze peiling. Ter voorbereiding op de aankomende peiling (Peil.Engels einde basisonderwijs) is in opdracht van de Inspectie van het Onderwijs en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) een literatuurstudie uitgevoerd naar evidentie uit nationaal en internationaal onderzoek over kenmerken van effectief onderwijs op het gebied van Engels in het basisonderwijs. Het doel van deze literatuurstudie is om een overzicht te geven van factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van de Engelse taalvaardigheid van basisschoolleerlingen. Het gaat hierbij zowel om het inzichtelijk maken van domeinspecifieke kenmerken van goed vreemdetalenonderwijs, als om meer algemene kenmerken van goed (taal)onderwijs op het niveau van de leerkracht, het curriculum en het schoolbeleid. Denk hierbij aan algemeen pedagogische kwaliteiten van leerkrachten en/of taaldocenten en kenmerken van effectief taalbeleid als randvoorwaarden voor goed onderwijs in het schoolvak Engels. Daarnaast brengen we een aantal leerling- en buitenschoolse kenmerken in kaart die potentieel invloed hebben op de taalvaardigheidsontwikkeling in een schoolse context. Deze literatuurstudie is een aanvulling op de domeinbeschrijving ten behoeve van Peil.Engels einde basisonderwijs zoals opgesteld door SLO (Moonen, 2023). Deze domeinbeschrijving beschrijft de wettelijke kaders van het beoogde curriculum voor Engels in het basisonderwijs. Dit richt zich op de kerndoelen oftewel aanbodsdoelen: wat leerkrachten moeten aanbieden in hun onderwijs Engels en wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van Engelse taalvaardigheden aan het einde van het basisonderwijs. In de domeinbeschrijving is daarnaast ook aandacht voor de uitvoering van dit curriculum, dus de manier waarop het onderwijs Engels in de praktijk vaak vorm krijgt. De uitkomsten van deze literatuurstudie bieden concrete aanknopingspunten voor aspecten van het Engels onderwijs waarop scholen, leerkrachten en leerlingen bevraagd kunnen worden in het peilingsonderzoek. Denk hierbij aan de positionering van het (schoolvak) Engels in het curriculum, de startleeftijd waarop leerlingen Engels krijgen aangeboden en het hanteren van een communicatieve aanpak. Daarnaast beogen we met dit literatuuronderzoek naar de kenmerken van effectief onderwijs Engels in het basisonderwijs een bruikbaar kader te bieden voor de (door)ontwikkeling van vragenlijsten en observatie- en andere onderzoeksinstrumenten waarmee het huidige onderwijsleerproces voor het onderwijs Engels in het peilingsonderzoek in het basisonderwijs op een valide en transparante manier geëvalueerd kan vreemdetaworden.
DOCUMENT
Het is logisch dat je een cijfer krijgt voor wiskunde, Engels, Nederlands, scheikunde. Maar hoe zit het eigenlijk met het vak Lichamelijke Opvoeding? Leerlingen, ouders, de school, iedereen verwacht een 'punt voor gym' op het rapport. Maar het zal niet gauw voorkomen dat een leerling die op de cognitieve vakken goed scoort, blijft zitten op een onvoldoende voor LO. Wat betekent dit voor de waarde van beoordelingen binnen het vak?
DOCUMENT
Het is logisch dat je een cijfer krijgt voor wiskunde, Engels, Nederlands, scheikunde. Maar hoe zit dat eigenlijk met het vak lichamelijke opvoeding? Leerlingen, ouders, de school, iedereen verwacht een ‘punt voor gym’ op het rapport. Maar het zal niet gauw voorkomen dat een leerling die op de cognitieve vakken goed scoort, blijft zitten op een onvoldoende voor LO. Wat betekent dit voor de waarde van beoordelingen binnen het vak? Een herkenbaar probleem voor elke gymleraar.
DOCUMENT
In dit artikel wordt verslag gedaan van een literatuurstudie binnen het onderzoeksproject Lezen en laten lezen. Leraren als leesbevorderaars in het po en vo. Het doel van dit project is het ontwikkelen van een professionaliseringstraject rondom leesbevordering voor basisschoolleraren en tweedegraadsleraren Nederlands, en het onderzoeken van de effecten daarvan op de leesfrequentie, leesmotivatie en het leesbegrip van leerlingen. De literatuurstudie had tot doel inzicht te verkrijgen in verschillende aspecten: de wijze waarop in de vakliteratuur het opbouwen van repertoirekennis door leraren wordt beschreven, welke leesbevorderingscompetenties van leraren kunnen worden onderscheiden, en wat de kenmerken zijn van een leescultuur op school. De bevindingen uit de studie bieden handvatten waarmee lerarenteams en lerarenopleidingen het gesprek over leesbevordering binnen scholen kunnen vormgeven.
LINK